Skip to main content

HISTORIE

Foto Kasteel Elsloo 1931© Nationaal Archief / Collectie Spaarnestad/ANP/Leeflang

Landschap en Maas

Deel 44: De Whagge Bosch.

Afbeelding: De Whagge Bosch en de Materberg in 1950.

De Whagge Bosch
Het Hoge Bos, de Whagge Bosch, is de naam voor het gedeelte van de Aelserbosch (en niet Bunderbos !) dat ligt ten oosten van de spoorlijn. De naam dankt het bos aan zijn hogere ligging t.o.v. het bos in het Maasdal en aangrenzende hellingen. In de archieven heet het bos: Hoge Materberg Bos. Het Mater in naam is in de loop der tijd uit de naam verdwenen. Het Hoge Bos heeft niet altijd dezelfde omvang gehad. In de middeleeuwen heeft het ongetwijfeld deel uitgemaakt van grotere boscomplexen die via de hellingen rond Catsop zelfs aansloten op het Graetbos (de latere Graetheide) en die eigenlijk restanten van het oerbos waren. Overigens moet men niet alleen denken aan de bebossing op de hogere gebieden maar ook die in het Maasdal. Nog in de 16e eeuw zijn er aansluitende delen van het Maasdal bebost. In de 17e is het bos echter op zijn kleinst en beperkt het Hoge Bos zich tot brede een strook langs de zuidzijde van de Materbergbeek. In de 18e eeuw is het bos weer groter geworden er zijn dan weer gedeelten van de hellingen van de Materberg in Geulle bebost en het bos strekt zich uit tot aan (de huidige begrenzingen) de Hoogte en het Armsterveld. De functie van de bossen in Elsloo waren leverancier van gebruikshout o.a. voor brandstof en huizenbouw en als jachtgebied voor de kasteelheren.

Afbeelding: De Materberg in 1925. Het Materbergbos maakte deel uit van een groter gebied, de Materberg. Nu nog leeft deze naam voort in de naam voor de hellingen die liggen tussen het Hoge Bos en de Slingersberg in Geulle. 

De Matres
Het bos en zijn omgeving moet al, gezien de diverse vondsten, lang geleden in gebruik zijn genomen. Vanaf de verre oudheid, lang voordat er grenzen tussen Geulle en Elsloo waren, tot in de 17e eeuw is er hier bewoning geweest. Ook de naam is heel oud, misschien wel de oudste naam die we in ons gebied zijn tegenkomen. Mater komt van Matres, de Keltische of Germaanse moedergodinnen. Hiervan zijn overal in het Rijnland en verder in westelijke richting tot in Engeland toe wijstenen van aangetroffen.

De Matres zijn vrouwen die in het algemeen Moeders of Matres (van Matrona) worden genoemd. Ze dragen de hoorn des overvloeds en hebben een fruitmand of bloemen. Soms hebben ze een kind op schoot. Ze werden vereerd om hun rol als beschermsters van gezin en vruchtbaarheid, als geboortehulp, of naar hun functies als schenksters van overvloed en van het leven. De verering gaat terug op de oeroude verering van moederaarde. Ook de Romeinen kenden ze als de schikgodinnen. Zelfs de verering van Maria zou teruggaan op de verering van de Matres. Zij staan ook in verband met water en de verering heeft een relatie met bronnen. Voor onze voorouders vormden waterop-pervlaktes en bronnen de toegangen tot het hiernamaals. Ook is water de bron van het leven.

Afbeelding: De ligging van de inheemse begraafplaats tussen twee bronnen.De bron van de Materbeek en de (voormalige) bron van de Roeschert.

Ook in het Hoge Bos bevinden zich twee sterke bronnen. Zo is er de bron van de Materbergbeek, welke midden door het bos naar de duiker stroomt, en de bron van de Roeschert de sterke beek die parallel aan het spoor naar de duiker loopt (op deze beken komen we nog terug). Gezien het voorafgaande is het niet verwonderlijk dat dokter Beckers in de twintiger jaren van de vorige eeuw, precies tussen deze twee bronnen in, een inheemse begraafplaats heeft aangetroffen. Mogelijk dat er zich in deze omgeving ook een cultusplaats heeft bevonden. Het niet bekend waar de hier begraven mensen toen hebben woonden. Het is ook onbekend of dit Kelten of Germanen waren. De enige, tot nu toe, bekende woonplaats van inheemse mensen in de Romeinse tijd lag op de Scharberg. We denken zelf dat zij korter bij gewoond hebben. Tussen Hussenberg en Snijdersberg, op de Pendersjansknub is tenslotte een Romeinse villa opgegraven.

Het Gommesdal
In de 17e eeuw was het huidige Hoge Bos dus kleiner. Een van de toen niet beboste delen was het Gommesdaal. Een naam waar we overigens geen afdoende verklaring kunnen geven. Wel duidt het daal in de naam op een diepere ligging en dat was ook het geval. Het Gommesdaal was het gebied wat ligt tussen de steile rand met het Armsterveld (oftewel Boven de Schuthaag of Aan de Whagge Bosch) en het bospad dat loopt naar de Hoogte. Het Gommesdaal eindigde daar waar de (beboste) rand van de Hoogte begint. Wanneer het gebied weer bebost is geraakt is ons niet bekend.

De Steenberg
In het Hoge bos steekt de Hoogte als een punt uit . Men kan het in het bos herkennen als een steile helling. Het gebied is bebost en het Hoogtevoetpad loopt erlangs. Vanaf dit voetpad kan men ook uitgravingen in de bodem zien. Deze afrgravingen zijn het gevolg van kiezeldelving ter plaatse. Vandaar ook de naam Steenberg.


De Wijngaardsberg
Halverwege het voerpad welk vanaf de duiker naar de Hoogte loopt ligt rechts een andere van het plateau uitschietende berg. Deze bestaat uit zand, een restant uit de oerzee. Deze “berg” komen we in de archieven tegen als de Wijngaardsberg of de Wingerd. Een verwijzing dat hier druiventeelt heeft plaatsgevonden.

De Biessenkuil
Waar de Wijngaardsberg samenkomt met de hellingen van de Materberg ontspringt in een diepe trog de Materbergbeek. Dit is de Biessenkuil , in de volksmond de Strontkuil. De naam verwijst naar het kweken van biessen in dit moerassige gebied waaruit o.a. manden gevlochten werden. In de vorige eeuw woonde op het veldje de mandenmaker Janssen die in de biessenkuil zijn biessen kweekte. Begin jaren 70 van de vorige eeuw heeft er bij de bron van de beek een vrij grote aarverschuiving plaatsgevonden. Een gedeelte van de hoge helling langs de beek is toen als een gevolg van een drijfzandverzakking met bomen en al de “trog” ingeschoven.

Laat reactieformulier zien