Skip to main content

HISTORIE

Foto Kasteel Elsloo 1931© Nationaal Archief / Collectie Spaarnestad/ANP/Leeflang

Tussen Maas en Graetheide

Deel 11: Het Graetheideplateau

Degene die interesse heeft in de ontwikkeling van het Zuid-Limburgse landschap zal weinig moeite hebben om hierover informatie te vinden. Althans, wat het heuvelland betreft; dus de 12 plateaus samen het Heuvelland vormen. Maar Zuid-Limburg kent ook nog een minder beschreven 13e plateau, het Graetheideplateau. De naamgever van het plateau, de Graetheide, heeft eeuwenlang een grote rol gespeeld in het leven en werken van de inwoners van de Maaskantdorpen ( Elsloo, Stein, Urmond, Berg en Obbicht) tussen Maas en Graetheide. Een rol die we nader willen toelichten. (Aangetekend dat Catsop en Meers buiten dit bestek vallen, zij zijn later ontstaan en hebben niet die directe relatie die de hoofddorpen met de heide hadden)

De 13 plateaus die samen Zuid-Limburg vormen. (naar J. Renes 1988)

Tussen Maas en Graetheide 2 combi12 13

Foto Guus Peters

Tussen de Zuid Limburgse heuvels en het Graetheideplateau bestaat een “harde overgang” van Sittard tot aan de Maas. Dit is de overgang tussen het hoog- en het midden-Maasterras.
De Knup (de Heuvel) in Elsloo, de Adsteeg in Beek, de Danikerberg, de Hondskerk bij Munstergeleen en de Kolleberg bij Sittard vormen hier samen de rand van het hoog-Maasterras. Vanaf deze punten heeft men ook een weids gezicht over de vlakte van het Graetheide plateau.

Tussen Maas en Graetheide 2 014

Maquette bandkeramische nederzetting  (Foto: Peter Jan Bomhof, Rijksmuseum van Oudheden)

Bandkeramisch dorp. (Afbeelding archeoweb.nl. embedded, bron)

Bekijk hier slideshow over onderzoek Ivo van Wijk naar Bandkeramiekers in Elsloo 

Van dezelfde onderzoeker een slideshow over de Vroegste Boeren van Nederland 

Op het Graetheide-plateau woonden de Bandkeramiekers, de eerste landbouwers van Nederland (5300-4900 v Chr). De randgebieden van het Graetheide-plateau langs de Maas en Geleenbeek zijn tot heden nagenoeg onafgebroken en intensief bewoond geweest. Het is een feit dat het gebied van Elsloo t/m Berg aan de Maas in de tijd van de Bandkeramiekers (5300 v Chr) zeer dicht bevolkt was.

Franken en Swentibold
Voordat we nader ingaan op de ontwikkeling en beschrijving van het voormalig heidelandschap, is het voor het begrip noodzakelijk dat we eerst de grondleggers van onze dorpen en vormers van het landschap beschrijven: de Franken. Vooral hun levenswijze en die van hun middeleeuwse nakomelingen dienen we uitgebreid te behandelen. Wie waren zij? Waar kwamen ze vandaan? Hoe leefden ze? Hoe gebruikten zij het landschap? Wie was eigenlijk de legendarische koning Swentibold, die de Graetheide aan de 14 omringende dorpen schonk?

De landname van de Franken
In Zuid-Limburg wonen de afstammelingen der Ripuarische (Rijnlandse) Franken: de Usipeten, Tenkteren, Brukteren, Sunucers, die vanaf de 4e eeuw hun woonplaatsen aan de boorden van den Rijn verlaten hadde om zich op beide Maasoevers te vestigen. Deze  vermengden zich met de hier al aanwezige gemengde bevolking van Germanen en Keltische Eburonen. Zie ook Jos Schrijnen "Nederlandsche Volkskunde" >

(Afbeelding: illustratedhistoryofbelgium, embedded, bron)

De Germaanse maatschappij had zich gegroepeerd rond “sibben” dat zijn de gezamenlijke verwanten, families met een gemeenschappelijke legendarische voorvader. De stammen werden geregeerd door edelen.

Verder is er sprake van vrijen, half-vrijen (liten) en slaven. De vrije mannen mochten het woord voeren in de volksvergadering. Voor zover koningen een rol speelden waren dit voornamelijk 'vegetatiekoningen' die de vruchtbaarheid van het gewas en de overwinning in de strijd moesten garanderen.

De meeste stammen leefden in kleine dorpjes, bestaande uit “langhuizen”. Hierin leefden meestal verschillende generaties van de zogenaamde grootfamilie en het vee gezamenlijk onder een dak. De huizen waren gemaakt van hout, meestal met leem bestreken vlechtwerk wanden met een strodak. Belangrijke stamhoofden of krijgsheren hadden soms grote en gerieflijke rijkversierde huizen met een grote vergader- annex feestzaal tot hun beschikking. Stenen huizen waren niet gebruikelijk, maar werden tijdens de Romeinse tijd geïntroduceerd.
Bron: http://nl.wikipedia.org/wiki/Germanen

In 358 gaf de Romeinse keizer Juliaan (Julianus) de Apostaat aan de Salische Franken de toelating om de Rijn over te steken en Toxandrië te bevolken, terwijl de Rupuarische Franken Haspengouw veroverden. De huidige provincie Limburg (België en Nederland) besloeg in de tijd van Clovis, de Frankische koning uit het huis der Merovingers, drie verschillende gouwen: Hasbania (Haspengouw), Masau (Maasland) en Toxandrië (Kempen). (Het vorstenhuis van de Merovingers, regeerde van 445 tot 751 na Christus)

Een algemeen verschijnsel, waaraan deze streek zeker niet ontkomen is, is dat de Frankische opperhoofden een groot deel van het veroverd grondgebied uitdeelden aan hun voornaamste krijgsheren. Deze nieuwe grondbezitters hadden echter vanwege het oorlogvoeren geen tijd om zich met het beheer van de goederen bezig te houden. Ze stelden dan vertrouwensmannen aan, leenmannen, die stilaan meer en meer invloed uitoefenden en die de land-adel uitmaakten. http://www.noordoost.be/geschiedenis-bocholt/index.php

Opmerking: Er zijn onderzoekers die de mening hebben dat in eerste instantie de Franken van over de Rijn naar het Maasdal kwamen waarvoor de Romeinse bevolking vluchtte en bescherming zocht in steunpunten zoals Maastricht. De Franken trokken vervolgens naar het zuiden om naderhand terug te keren om het land te verdelen en woonplaatsen in te richten.

Situatie 480

Vanaf het einde van de Romeinse tijd -ca 400 na Chr- worden onze streken bevolkt door groepen Franken die in het Maasdal en zijdalen hun dorpen bouwen. Waar de Germanen zich vestigden, verdwenen de Romeinse “villae” om plaats te maken voor dorpen met het voor de Germanen karakteristieke nederzettingspatroon.

Hoewel de Romeinse gebouwen verwoest worden, blijven de inheemse dorpen mogelijk toch bestaan. Vanaf ongeveer het jaar 250 tot 750 verslechterde de waterafvoer van de Maas, zodat overstromingen toenamen. Het slib uit de zuidelijke leemgronden bezonk op de overstroomde dalgronden en zorgde voor het ontstaan van de uiterwaarden, die bijna uitsluitend als graslanden benut zouden worden, vaak in gemeenschappelijk gebruik.
In de Karolingische tijd (800-1000) verbeterde de waterafvoer. Op de hoger gelegen en daardoor drogere en tegen overstromingsgevaar beschutte terrasgronden ontstonden Frankische nederzettingen. De Maasvallei was een aanlokkelijk gewest door haar vruchtbare gronden, de aanwezigheid van een interlokale weg en de nabijheid van de rivier, die de landelijke isolatie doorbraken perspectieven op handelsactiviteiten bood. Ook de bouwlanden werden op de hogere terrassen en hellingen aangelegd.

Toch woonde men liefst zo dicht mogelijk bij de Maas, waar de vruchtbare graslanden en weiden op de uiterwaarden lagen. Van groot belang waren de hooilanden in het dal. De hoeveelheid hooi was bepalend voor het aantal stuks vee dat men de winter kon doorhouden. Achter de akkers lagen de woeste gronden die hout en aanvullend veevoer leverden. Beemden, akkergronden en heide waren alle drie noodzakelijk voor de landbouw, maar het was een broos evenwicht. Ziekte onder het vee, onvoldoende hooi of andere externe oorzaken konden dit evenwicht gemakkelijk verstoren en dikwijls betekende die honger en armoede.

Frankische nederzetting (Foto Toine Snoeren brabantserfgoed.nl embedded)

De oudste dorpskernen
De Frankische dorpen waren straatdorpen: een dorp dat zich spontaan heeft ontwikkeld als een lintbebouwing langs een straat of doorgaande weg. Ook in de Maasdorpen (behalve de kern van Stein) is de oorspronkelijke basisvorm van het straatdorp nog te herkennen. De Franken bedreven een gemengde agrarische bedrijfsvorm waarbij het vee (schapen en runderen) voornamelijk gehouden werd voor de mestproductie. De meest gunstige vestigingsplaats voor een nederzetting was de Maasdalrand.

Laat reactieformulier zien