Skip to main content

HISTORIE

Foto Kasteel Elsloo 1931© Nationaal Archief / Collectie Spaarnestad/ANP/Leeflang

Tussen Maas en Graetheide

Deel 2: Van Oude Weg naar A2

Er  zijn niet veel streken in Nederland die zo’n oude en rijke maar ook gecompliceerde geschiedenis kent als het huidige Zuid Limburg. Niet alleen is dit te danken aan de vruchtbaarheid van de gronden, de strategische positie tussen de Rijn en Vlaanderen en door de Maas als verbinding tussen Frankrijk en Holland. Dit alles maakt ook dat  Limburg een heel oud en uitgebreid wegenstelsel kent. Een wegenstelsel dat  fragmentarisch tot op de dag van vandaag nog steeds bestaat. In het navolgende zullen we de fragmenten van de belangrijkste wegen langs en over de Maas, in de streek tussen Geulle en Grevenbicht aan elkaar proberen te passen en het vroegere belang weergeven.

De grote handelswegen
Willen we  het ontstaan en verloop van de oude hoofdwegen in onze streken  begrijpen, dan dienen we  de eerste plaats meer te weten over de handel en de wijze van vervoer in vroeger eeuwen en ook over de routes van de grote handelsstromen. Hiervoor dienen we ook over de huidige staatsgrenzen heen te kijken en weet te hebben van het oost-west verlopend stelsel van handelswegen tussen de Rijn en Vlaanderen, die hun weg zochten door het gebied tussen de Peel en de Ardennen, Limburg dus.

Al vanaf voor Romeinse tijd en gedurende de Middeleeuwen was Limburg verbonden met de belangrijke handelscentra van Europa. Via het Maasdal met het noorden van Frankrijk en Holland en via de grote handelswegen met het Duitse Rijk (waar Limburg feitelijk toen deel van uitmaakte) en Vlaanderen.

De volgende tekst beschrijft  het vroege belang van onze streken in het handelsverkeer over de lange afstand:

………Op het einde van de zesde eeuw bezong de dichter Venantius Fortunatus (c. 535-na 600) de rivieren Moezel, Aisne en Maas. Van de Maas zei hij: Aut Mosa dulce sonans, quo BTUS, Banta, anser, oIorque est, Triplice merceferax (alite, pisce, rate). (De zacht ruisende Maas, waar kraanvogel, gans, eend en zwaan leven, Draagt drie koopwaren: vogel, vis en vlot).

Uit deze regels heeft men wel willen afleiden, dat de Maas met haar vlotten een van de grote scheepvaartroutes van het Merovingische Gallië was. Het rate (vlot) betekent hier echter veeleer gebundeld hout, een houtvlot, wat ook beter past bij vogel en vis, en niet een vervoermiddel, een 'vlot' als drager van hypothetische koopwaren.

In Venantius' tijd vond er een verschuiving van de handelsroutes plaats. Waar eerst de weg via Rhône en Rijn de hoofd verkeersas was tussen de Middellandse Zee en het Noorden, begon de handel zich nu via de Maas te verplaatsen. Toen en later zullen over de Maas producten vervoerd zijn van landbouw en veeteelt en van de messingindustrie in de plaatsen ten zuiden van Luik; bovendien in de zevende eeuw slaven uit Engeland, die naar de slavenmarkt in Verdun gingen. Rond 1000 richtte de Maashandel zich op steden als Keulen, Londen en Goslar. De Maassteden vormden een eigen economisch gebied, geheel los van de Nederlanden. http://www.loegiesen.nl/1200-1299%20Loe%20Giesen.htm

Bedenk hierbij dat Reims (Noord-Frankrijk)  het centrum was van de Franken in de Frankisch-Merovingische tijd (400-700) en dat de Maas en de oude (Romeinse) wegen een belangrijke verbinding met dit centrum waren. De gehele  5e en 6e eeuw heeft Limburg  binnen de invloedsfeer van de Franken gelegen. In Elsloo, Stein, Urmond en Obbicht zijn uit deze periode vondsten bekend.

Afbeelding boven: Onder de Karolingers (8e tot 10e eeuw) was de driehoek Aken, Luik , Maastricht het centrum van het Frankische rijk. In die tijd is het Maasdal een belangrijke route naar Utrecht, het Frankische steunpunt in de veroveringsoorlogen tegen de Friezen en Saksen en naar Dorestad de Friese handelsmetropool aan de Rijn.

Voordat  we overgaan tot het beschrijven van de oudste wegen in ons gebied zullen we, om ons een voorstelling te kunnen maken van het toenmalige wegverkeer, eerst de middeleeuwse wijze van reizen, de handel en transport en de handelswegen tussen Keulen en Vlaanderen beschrijven. Veel hierover kunnen we leren uit Duitse beschrijvingen van de handel en wegen in de middeleeuwen. Vandaar dat ook diverse aanhalingen in het Duits zijn weergegeven.

Het middeleeuwse vervoer over water
Flüße und Wasserstraßen Bequemer und oft schneller als der Landweg sind häufig die Wasserwege. Zwar flossen die Flüsse normalerweise langsamer als heute, doch konnten tagsüber große Entfernungen zurückgelegt werden. Flußreisen waren auch verhältnismäßig ungefährlich, auch wenn es gefährliche Strudel, Brückenpfeiler, Felsen und Stromschnellen gab. Übernachtet wurde an Land (in vielen Fällen befinden sich dann auch Gasthäuser am Flußufer). Flußreisen wurden vor allem dort wahrgenommen, wo der Landweg besonders beschwerlich erschien. Flußaufwärts zu reisen war eher beschwerlich, obwohl es an manchen größeren Strömen Treidelwege am Ufer gab, um Boote wieder flußaufwärts zu ziehen.

De Maas was al in de Romeinse tijd een belangrijke verbinding tussen Overland (de naam voor het stroomgebied van de Maas ten zuiden van Venlo tot Frankrijk toe) en Nederland (de benaming voor de laag gelegen kustgebieden).

Belangrijke handelsproducten over de Maas waren vanuit het noorden naar het zuiden boter, kaas, huiden, haring, kabeljauw, stokvis, bokking. Van zuid-noord ging Naamse steen, steenkool, mergel, hout, ijzererts, graan, kalk, leien, koperproducten, laken.

De grote verzamelcentra van de bulkgoederen waren Luik en Dordrecht. Niet alleen de Limburgse steden Maastricht, Maaseik, Roemond en Venlo waren zeer actief in de Maashandel, maar ook schippers uit dorpen als Eisden, Elsloo, Kotem, Urmond, Stokkem, Wessem en andere plaatsen aan de Maas. Deze plaatsen langs de rivier stonden niet alleen over water met elkaar in verbinding maar ook over land. Op beide oevers liepen wegen die de stroom volgden. Het zijn deze oeroude wegen die de basis vormen van het wegenstelsel van de nederzettingen langs de Maas tussen Maastricht en Roermond.

Afbeelding: Schepen op de Maas in Maastricht. De St. Servaasbrug is vanaf de Romeinse tijd tot in de 19e eeuw de noordelijkste brug over de Maas geweest. Hierover liep de weg van Keulen naar Vlaanderen. (Fragment uit kaart collectie Streekmuseum Elsloo)

Afbeelding: Veel gebruikt binnenvaartschip, de Herna, Heude ofwel Walenmaljol (mignole) Bron: wikipedia, embedded.

Het middeleeuwse vervoer over de weg
In de middeleeuwen was reizen over lange afstanden moeilijk en duur. Daarom werden alleen maar kostbare, zeer gewilde goederen zoals zilver, het onmisbare zout, barnsteen, zijde en kruiden over grote afstanden vervoerd. Maar dat niet alleen, ook slaven waren in de 9e en 10e eeuw handelswaar. Joden waren belangrijke handelaren in Europa. De Joden beschikten over een eigen uitgebreid netwerk dat reikte tot zelfs buiten Europa. Door het Hebreeuws konden ze zich in hun kringen overal verstaanbaar maken, tot in Noord Afrika toe. Ze mochten geen ambacht uitoefenen en waren de enigen die van de kerk geld mocht uitlenen.

Reizen in de middeleeuwen was ook gevaarlijk. Men reist te voet, te paard, ezel of muildier. Karren zijn er ook, maar zijn zeer oncomfortabel om mee te reizen. Een voetganger legde per uur 5 a 6 kilometer af (dat was een uur gaans). Hij kon als het een beetje meezat in een dag dus ca 30 kilometer afleggen. Een paard in draf haalt 6 km per uur, een paard in galop ca 18 km per uur. Een ijlbode te paard kan in de zomer maximaal zo’n 60 kilometer per dag afleggen. Meer kon niet want een paard heeft ook rust en verzorging nodig. Wisselde men van paard, dan kon men de helft meer afleggen. Een wagen met vracht komt in de zomer hoogstens 30 km ver.

Massagoed wordt in deze tijd nauwelijks met paard en kar over grote afstanden vervoerd, het gaat meestal over water. In de winter en ‘s nachts reist men alleen als het nodig is, in de zomer kunnen de dieren langs de weg eten en zijn de dagen langer en warmer.

Op de wegen kon men van alles tegenkomen. Er waren steeds mensen onderweg. Marskramers, pelgrims, troubadours, kunstenaars, kermisartiesten, zigeuners, mensen op weg naar grote vergaderingen, kooplieden, boden, boeren, landverhuizers, vluchtelingen, zwervers, kwakzalvers, muzikanten, bedelaars, krijgslieden etc. etc.  Langs de routes vind men om de 10-12 kilometer wel een herberg of klooster. Herbergen zijn er ook bij oversteekplaatsen van rivieren. Hier vind ook de nieuwsuitwisseling plaats tussen verder gelegen plaatsen en streken. Kloosters zijn geliefde stopplaatsen. De monniken dienen in iedere gast Christus te herkennen, die ook geen plaats in de herberg had en daarom is gastvrijheid voor hun een heilige plicht.


Straßen und Wege
Das 12. Jahrhundert musste die Straße gerade zu neu entdecken, war das Wegenetz im frühen Mittelalter doch relativ stark verfallen. Seit dem 13. Jahrhundert wird das Straßennetz wieder ausgebaut, Brücken gebaut und Wege ausgebessert. Dennoch sind die Straßenverhältnisse eher schlecht, es müssen Umwege oder Wartezeiten in Kauf genommen werden, je nach Wetter oder politischer Lage. Wege folgen zumeist dem topographischen Gegebenheiten, wo dies nicht möglich ist, werden die Straßen zumeist als "böse" empfunden. Dies ist bei zahlreichen Anstiegen oder vielen Gewässern der Fall.

Durch das Gebirge führen Saumwege - Pässe sind relativ zahlreich, die meisten sind jedoch sehr anstrengend und im Winter praktisch unpassierbar. In vielen Fällen ist die Reise dort (wie auch anderenorts) nur mit Hilfe gemieteter Führer möglich (in den Alpen werden diese Maronen genannt). Bei guten Straßenverhältnissen kann man an einem Tag theoretisch bis zu 60 Kilometer zurücklegen, durchschnittlich sind es jedoch 20-40. In der Stunde schafft ein Fußgänger bei gutem Tempo 6 Kilometer, 4 bei gemächlichem Gang. Mehr als 40 Kilometer sind für den ungeübten eine sehr große Anstrengung (in der Regel wird man beim Reisen eher mit kurzen Etappen beginnen und diese dann steigern). Gasthäuser befinden sich entlang von Reiserouten ungefähr im Tagesabstand von drei bis fünf Meilen (1 Meile = ca. 7,5km, die Etappen sind also ca. 20-40 km lang).


 

Reizen in de Middeleeuwen


Wer reist im 13. Jahrhundert? Dazu sagt Peyer: "sehr viele [reisen] relativ wenig". Reisende sind: Herrscher, Adelige, Bischöfe, Fernkaufleute, Ordensritter, Söldner, Studenten, Gelehrte, Gesellen, Pilger, Kleriker, Kuriere (Läuferboten), Fuhrleute, Viehtreiber, Handwerker (v.a. Spezialisten wie Bergleute oder Baumeister, aber auch Metzger, die zum Viehkauf unterwegs waren) Spielleute, fahrendes Volk
Inwieweit Bauern reisten, ist eine offene Frage. Generell gilt im 13. Jh. im Gegensatz zu früheren Zeiten: Man reist nicht mehr das ganze Leben, Reisen ist ein seltenes Ereignis, das in bestimmten Lebensphasen eintreten kann. Somit werden die Charaktere vielen Leuten begegnen, die "früher einmal gereist sind".

 

Motivation zu reisen
Neben den klassischen höfischen Reisen und militärischen Unternehmen, gab es vor allem Pilger, die in der Zahl eine nicht unbedeutende Gruppe waren. Aber auch wirtschaftliche Gründe spornten Leute zum Reisen an - Fernkaufleute trieben Handel in fremden Städten, Handwerksgesellen waren auf Wanderschaft. Hochbezahlte Spezialberufe, wie Bergarbeiter oder Baumeister, waren auch dazu prädestiniert, auf Wanderschaft zu gehen - diese beiden Berufsgruppen bildeten deshalb schon schnell eruopaweite Gruppierungen mit einigermaßen einheitlichen Aufnahme-, Ausbildungs und Arbeitsregelungen. Ähnliches galt jedoch auch bei Geistliche und gebildeten Leuten (z.B. in Universitäten - wobei diese ja auch im geistlichen Stande waren). Diese waren häufiger angehalten, ihren Lebensmittelpunkt zu verlagern, um Forschungen voranzutreiben, zu predigen, zu arbeiten, usw.


Niet alleen het verkeer maar ook de middeleeuwse wegen zelf zijn niet te vergelijken met onze wegen. Verharde, aangelegde wegen zijn alleen rond de belangrijke steden, maar dat zijn uitzonderingen. Een weg is meestal  geen grote weg, maar een stelsel van een aantal evenwijdig lopende wegen en paden, waarvan een deel door karren en wagens wordt gebruikt en een ander deel door ruiters en door voetgangers. Waar mogelijk proberen deze drie groepen zich te ontwijken.

In de loop der tijd ontstaan zo talrijke paden voor de voetgangers en ruiters, en andere wegen die voor de karren worden gebruikt. Doorgaans lopen de wegen en paden niet door of langs de rivier- en beekdalen maar juist boven de overstromingsgrens in de hellingen van het dal of over de hogere oeverwallen in het dal. Dit om geen last van drassige bodems en overstromingen te hebben.

(Afbeelding: dbnl.org embedded, bron)


Gefahren
Wie gefährlich das Reisen definitiv war, ist deshalb nicht bekannt, weil die Meinungen darüber stark auseinander gehen. Aber die Fälle sind durchaus zahlreich, in denen von Überfällen und anderen Unbillen die Rede ist. Manche Gegenden sind deshalb nicht sicher, weil beispielsweise mächtige Familien dort Fehden austragen, so dass nicht einmal bewaffnete Reisende besonders sicher sind.
Möglichkeiten, das Risiko zu reduzieren, gab es einige: Man konnte ohne Waren oder Wertgegenstände reisen (zumindest ohne augenfällige). Einfache Kleidung verringerte das Risiko, überfallen zu werden. Umwege konnten in Kauf genommen, Gruppen mehrerer Reisenden gebildet werden. Manche Reisende nahmen auf dem Hinweg Kredite auf, die sie auf dem Rückweg zurückzahlten. In vielen Gegenden gab es das "Geleit", welches von Geleitsherren ausgeübt wurden (Inhaber des Geleitrechts, einem zumeist königlichen Privileg). Im Idealfall stellte dieser bewaffnete Begleiter, die die Reisenden beschützten, auch wenn dies in vielen Fällen dem reisenden erhebliche Kosten verursachte - es gibt aber auch Fälle von "Taschengeleit", in denen nur das Geld ohne Gegenleistung eingestrichen wurde...


Overval te Elsloo
Dat reizen gevaarlijk was, bewijst een overgeleverd voorval dat op 7 september 1622 in Elsloo plaatsvond.

"In september 1622 werden de burgemeesters Hendrick van Darth van Venlo en Creijart van Roermond naar Brussel afgevaardigd, om over de licenten te onderhandelen. Zij vertrokken naar voorvaderlijk gebruik op karren en namen met zich mede een aantal koffers met kleederen, linnen, wollen en dergelijken, alsook eene menigte papieren en eene beduidende som gelds. Den 7 september kwamen zij te Maastricht aan en troffen daar den commies van Financiën Kesseler, men wien zij hunne zaak afdeden, en zij met hetzelfde convoy, dat hen had gebraht, de terugreis aanvaardden.

Op de hoogte van Elsloo in eene straat boven dit dorp gekomen, werden de karren eensklaps van achter 'onversienlick' door vijandelijke ruiters, die zich daar ten getale van 31 in hinderlaag bevonden, overvallen, waarop de beide burgemeesters van hunne kar sprongen. Terwijl van Darth zich zocht te verweren, beklom Creijart de kar, waarop zich het bagaadje en de papieren bevonden, en joeg daarmede, gevolgd door nog eenige andere karren, de heide op.

De vijand zette de vluchtenden achterna en haalde de karren in, toen burgemeester Creijart nog juist den tijd had om zich in daar staande kreupelhout te 'salveeren'. De vijand plunderde vervolgens al de karren, nam de koffers met al de zich daarin bevindende 'kleijderen en meubelen so wullen als lijnen so die tot sulcke reijse, so scheen langhwijligh uijtblijven te vereisschen', benevens de papieren en 460 gulden Brabantsch in geld mede.

De reizigers kwamen er heelhuids af, doordien zij in tijds een goed heenkomen zochten. Later werden de opgelichte goederen merendeels te Nijmegen, waarheen zij waren vervoerd, verkocht en door de stad Venlo voor terugkoop van die van Van Darth hem 'inloessing' der schrifturen betaalt eene somme van 708 gulden 2 stuiver 2 heller. <Maasgouw 1880, blz. 242.>


Over de uitgestrekte heidevelden van de Kempen door de akkers en heiden van de Gelderse gebieden, door de modderige Haspengouw, door de Gulikse heuvels, door de beboste dalen van het Luikse liepen vele wegen waarlangs de koopman zijn waren per as (per wagen /red) naar Antwerpen kon vervoeren. De meest belangrijke van deze wegen was de weg over de brug in Maastricht. Hier kwam de handel  uit het Rijn- en Maasgebied bij elkaar. Een andere weg liep van Keulen over Roermond, Weert naar Antwerpen. Tussen deze twee wegen bestond nog een verbinding in de vorm van een weg die zich in Aldenhoven (Gulik) afsplitste van de weg naar Maastricht en die via Sittard, Stokkem, Opoeteren, Bree aansloot op de weg Roermond / Antwerpen.
<Uit: Duizend jaar wind en water in de lage landen deel 3 pag 359>

Albrecht Dürer op reis in de lage landen
In 1520 maakt de beroemde Duitse schilder en graveur Albert Durer (1471-1528) een reis van Neurnberg “in das Niederland”. Hiervan maakt hij een dagboek. Allereerst reist hij naar Frankfurt en vervolgens per schip naar Keulen, waarna de tocht over land via Sittard ( “Zitta, ein feins Stadtlein”) en het Luikse Stokkem aan de Maas en door de Kempen naar Antwerpen.
Een duidelijke aanwijzing van het belang van de weg over Sittard als route vanuit Keulen naar Antwerpen. Hij doet over die reis 20 dagen. Nu is dat vanuit Elsloo per auto een reis van ca. 5-6 uur (531 km) naar Neurenberg.

 

Albrecht Dürer, zelfportret op 28-jarige leeftijd anno 1500 (Bron: wikipedia, embedded)

 

(Afbeelding: limes-germanicus.webnode.nl, embedded, bron)

Via Belgica
Al in de Romeinse tijd liep er een belangrijke verbinding tussen Keulen via Boulogne sur Mer (in het Vlaams, Bonen) naar Engeland, de Via Belgica. Dit is in de Romeinse tijd veruit de belangrijkste weg in onze streken. Maar ook in de middeleeuwen zal het gedeelte tot aan Tongeren een belangrijke weg blijven. Vanaf Tongeren gaat het dan wel niet meer naar de Franse kust maar over Leuven, Brussel, Gent naar Brugge en later over Bilzen, Hasselt, Diest, Lier, naar Antwerpen. Lees hier alles over de Via Belgica >
De routes van het Rijnland naar Vlaanderen behoren tot op de dag van vandaag  (in de vorm van de E39) tot de belangrijkste handelswegen in Europa

Afbeelding: Verloop middeleeuwse oost-west hoofdroutes vanuit Keulen naar Vlaanderen, door onze streken. Niet alleen Keulen maar ook Neuss en Dusseldorf waren belangrijke handelssteden die van deze wegen gebruik maakten.

Afbeelding: De routes in detail

 

De wegen die door ons gebied liepen beperken zich natuurlijk niet tot Keulen en Maastricht. Ze waren onderdeel van handelswegen over zeer lange afstanden. Zo was de weg Keulen-Gulick-Kerkrade-Valkenburg-Maastricht  c.q. Keulen-Gulpen-Aken-Maastricht eigenlijk een onderdeel van een route die 3000 km lang was.

In Duitsland was de Hellweg een belangrijk onderdeel van deze route die als eindpunt Novogrod (Rusland) had. Overigens waren er meerdere routes vanuit Keulen die evenwijdig naar de Noordzeehavens (met hun verbindingen met Engeland en de Europese kuststeden) liepen.
Deze oost-west lopende wegen kruisten de Rijn en de Maas maar ook de zuid-noord lopende wegen (niet op kaart weergegeven), zoals de weg Maastricht, Sittard, Roermond.  De hoofdwegen waren weer onderling door kris-kras verlopende wegen verbonden. Zo ontstond een fijnmazig netwerk van wegen in Limburg waarlangs in de loop van de tijd de Limburgse dorpen zijn ontstaan. Restanten van dit netwerk bestaan nog steeds. Maar nu als lokale veldwegen, waarin het vroeger belang en samenhang met het groter geheel niet meer te herkennen is.

 


De Hellweg
Der Hellweg ist eine uralte Handelsroute. Schon in der jüngeren Steinzeit fand über ihn, wie die Vorgeschichtsschreibung nachgewiesen hat, ein Güteraustausch statt, der z.B. die Verbreitung eines in Flandern geförderten Feuersteins nachhaltig unterstützt. Dabei war die "Urstraße" keineswegs planmäßig angelegt, sondern folgte lediglich den Kraftlinien des Verkehrs.
Die Straße von Brügge nach Novgorod ist die längste und älteste West-Ost-Verbindung in Europa. In römischer Zeit begonnen, hat sich um 1400 vom Atlantik bis ins russische Festland ausgedehnt”. http://www.fahrradroute-hellweg.de/index.php?page=geschichte

Die Köln-Leipziger Strasse
Die Köln-Leipziger oder Brabanter Straße verband als eine der wichtigsten West-Ost-Verbindungen seit dem Spätmittelalter Brabant im heutigen Belgien und Niederlande mit Hessen-Thüringen. Der Warenverkehr aus dem rheinischen Gebiet für die Messen in Leipzig wurde über diesen Handelsweg geleitet.

Handelsstraße
In der Regel waren Handelsstraßen unbefestigte Fahrwege, nur im Römischen Reich baute man die Handelsstraßen mit Pflaster teilweise zu Verkehrswegen (Via strata) aus, die mit heutigen Straßen vergleichbar sind. Die Strassen folgten meist den Wasserscheiden, entweder auf dem Kamm oder hangparallel. War eine Spur ausgefahren, fuhr man daneben oder verlegte die Spur um wenige bis hunderte Meter seitwärts, so dass alte Straßen von oben betrachtet, oft wie mäandernde Flüsse aussehen. Der Verkehr erfolgte meist mit Lasttieren oder mit hölzernen Wagen, die mit Zugtieren (meist Ochsen bespannt waren, Pferde waren zu kostbar).
Info Duitse handelswegen: http://www.altstrassen-in-hessen.de en http://de.wikipedia.org/wiki/Handelsstra%C3%9Fe


Kinken (handelaren) vervoerden in de middeleeuwen vrachten op de ruggen van kleine paarden (pony’s)  die in een lange rij achter elkaar liepen. Nog in de 18e eeuw kende men in Limburg de kolenkinken en graankinken. De graankinken kochten rond Sittard en Maaeik het koren op en vervoerden het op hun paardjes naar Luik en omgeving. De kolenkinken vervoerden op dezelfde wijze kolen uit Kerkrade naar de Maas.

Kolenvervoer
Het volgende geeft een goed beeld wat vervoer van vrachten in Limburg betekende, voordat het tijdperk van auto en trein aanbrak.

Uit: Mens en Mijn, Drs Remigius Dieteren O.F.M 1953

Uit de Onderbanken, 28 december.
We naderen langzaam het hartje van de winter en wanneer het buiten vriest, dat het kraakt, leeren wij, gezeten bij de warme kachel, de nuttige steenkool naar waarde schatten. Met weinig moeite en voor weinig geld zijn ze te bekomen; in elke gemeente is minstens een “lager” , een magazijn. De concurrentie is groot; voor een paar centen per ½ H.L. krijgt men ze franco thuis. Wat een verschil met vroeger !

Wie zich vijftig, zestig jaar kan terugdenken (dus rond 1900), herinnert zich, dat de vrouwen uit Kerkrade de kolen tot hier brachten in zakken op haar hoofd en ze venten door de dorpen langs de deuren. Ze vonden gewoonlijk den kost bij de medelijdende boeren en namen op de terugreis wit schuur – en strooizand mee van Palemig. Een harden strijd om het bestaan hadden ze te voeren !

Wie een paar flinke paarden ter zijner beschikking had, reed zelf naar de kolenmijn. Doch zo’n tocht vorderde een omslag als een Roomsche reis. Dagen van te voren werd alles in gereedheid gebracht. En als dan de haverzak en ‘t “kolenbujelke” (geldzakje) goed gevuld waren, toog men op weg. Leeg kon men ’t ineens brengen tot de kolenmijn. Daar behooren er eenige bekendheid en een fooi toe om niet soms dagen te moeten wachten op een vracht.

Op de terugreis, langs den gevaarlijken Kerkraderberg, bracht men het zelden verder dan tot Valkenhuizen (tussen Kerkrade en Heerlen). Daar werd gerust, dikwijls de nacht doorgebracht: daar kwam van huis uit vaak voorspan om door diepsporige wegen over heuvelen en dalen vooruit te komen. Dan deed het aan elk voertuig in dien tijd onmisbare houweel vaak dienst, als de kar, niettegenstaande het versche voorspan, bleef vastzitten. De voerman poosde in de vele herbergen langs den weg en teerde uit het “kolenbujelke”, gedachtig aan het voermansspreekwoord: “dae good smeert, dae good veert” Maar de paarden hadden het hard te verantwoorden. "Hij laat het hoofd hangen, als een paard wat van de koel komt" is zelfs spreekwoordelijk gebleven uit dien tijd.


Zölle und Unkosten
Neben dem gerade angesprochenen Geleitkosten gab es noch weitere Unkosten, die dem Reisenden oft Probleme bereiteten: der Zoll. Theoretisch war die Sicherheit des Weges mit der Erhebung von Zöllen verbunden, wobei dieser Zusammenhang sich im Laufe des Spätmittelalters so weit verflüchtigte, dass der Zoll Reisenden eher als Wegelagerei erscheinen musste.

Zollstellen waren relativ häufig. Reisenden konnten sich jedoch auch von Zöllen befreien lassen (oder die Gebühren gegen Vorlage bestimmter Briefe zurückfordern). Pilger waren generell von Zöllen befreit, bei Händlern kam es stark auf die Zugehörigkeit zu einer bestimmten Stadt oder einem Land an (gegenseitige Befreiung von Zöllen war häufig, Könige konnten für ausländische Händler ihre Märkte dadurch leichter öffnen).Der Straßenzwang sorgte dafür, dass man sich an den Wegverlauf hielt (rechtliche Grundlagen sind z.B. im Sachsenspiegel verzeichnet).

Pilger konnten in der Regel fast mittellos reisen. Andere mussten neben Zöllen, Geleitabgaben und Übernachtungsgebühren noch mit weiteren Kosten rechnen: Essen, Heuer für Fuhrleute oder Bootsführer, Entgelte für Ortskundige und Lotsen. Wer Pferde mit sich führte, musste mit hohen Kosten rechnen, da Nahrung, Stallmiete, Transport (z.B. über Flüsse) und Pflege erstaunlich hohe Summen verschlangen.

Literatur: Ohler, Norbert: Reisen im Mittelalter, München 1991. Reichert, Folker: Erfahrung der Welt. Reisen und Kulturbegegnung im späten Mittelalter, Stuttgart 2001.


Tot zover de beschrijving van de grote middeleeuwse oost-west handelswegen door het huidige Zuid Limburg. Voor de historie van onze dorpen langs de Maas is echter een andere oeroude weg van veel groter belang, de weg die wij hier “Oude weg” noemen. Een weg die de Maas volgde en waarlangs onze dorpen zijn gesticht.

Laat reactieformulier zien