Skip to main content

HISTORIE

Foto Kasteel Elsloo 1931© Nationaal Archief / Collectie Spaarnestad/ANP/Leeflang

Deel 3: Schutterij van Elsloo

3.  Over de schutterij en tradities uit "De Schutterij" door L. van Mulken 1947

Een archief van de oude schutterij bestaat niet. Wel bevinden zich verspreid in het archief van de schepenbank diverse stukken die betrekking hebben op de schutterij. Gelukkig hoeven we die niet allemaal bij elkaar te zoeken, dat heeft in 1947 de redder van de archieven van Elsloo, meister L. van Mulken, al gedaan. Deze gegevens heeft hij geordend en in een boekwerkje samen gevat. Dit boekje draagt de naam “uit Elsloos verleden” (net zoals het latere boekje van Sjang Peters). Ere wie ere toekomt, wij hebben dus de gegevens niet zelf uitgezocht. Omdat dit boekje nergens meer te krijgen is zullen wij het in zijn geheel weergeven. De in het cursief gestelde toevoegingen ter verduidelijking zijn afkomstig van ons.

Deze simpele bijdrage tot de kennis van de geschiedenis van het oude Elsloo was aanvankelijk bestemd voor opname in de Contactbrief van het Katholieke Thuisfront voor onze Elsloose jongens in Indië . De beperkte plaatsruimte, die dit periodiekje biedt, deed ons besluiten het geschriftje in brochurevorm te doen verschijnen. “Onze jongens” ontvangen elke een gratis exemplaar. De groeiende belangstelling in alles wat de “Heemkunde” betreft was voor ons aanleiding het ook aan anderen beschikbaar te stellen. De schrijver, L. van Mulken.

In het museum van het Geschied en Oudheidkundig Genootschap te Maastricht treft men een zilveren schuttersketting met vergulde vogel en platen uit de jaren 17509-18145, benevens een hellebaardpiek (1769) aan, afkomstig van de schutterij van Elsloo. (Momenteel bevinden de platen zich in bruikleen in het Streekmuseum, de verblijf- plaats van hellebaard is ons niet bekend. Wellicht is hij nog in Maastricht).

De Elsloose schutterij dateert evenwel van veel oudere datum. In de archieven vonden wij een ordonnantie van Z.E. Conrardt van Gavre, Riddere, Heer tot Elsloe, Diepenbeeck, Peer, Geulle etc. vastgesteld de 4 April 1553 in tegenwoordigheid en met goedvinden van zijn zoon, Johan van Gavre, Heer tot Bellenys etc. In de aanhef wordt verklaard, dat bij deze het bestaande schutterreglement gerenoveert (vernieuwd) wordt. De schutterij was toen dus al een bestaand instituut. Dit blijkt trouwens ook uit de hierna te vermelden schenking van het weggeld in 1534. “Een nadere ordonnantie” werd de 14 juni 1669 vastgesteld door Z.E. Albert Joseph Graeve van Aerberg, van Vallagin en van h’t H. Roomsche Rijk etc., Vrij heere deser Baronnie, mit gevolg der Scuttery”. Deze ordonnanties stellen ons in staat ons een tamelijk volledig beeld te vormen over de organisatie, de taak en het verenigingsleven van dit oude instituut.

Om lid te worden moest men zich wenden tot de Koning en de schuttemeersters. Werd men door deze autoriteiten “daertoe bequeem” geacht dan werd de naam ingeschreven in “die Rolle ende Cedule, daer men der schutten namen inschryft”. Men betaalde een entree-geld van vier stuver brabants en legde op Sacramentsdag in de kerk van Elsloo de eed af, zwerende “den Heere te sullen getrouw ende gehoersaem” te wezen.Binnen een half jaar moest men in het bezit zijn van “boge of roer mit syne gereedschappen en toebehoorte”. Men kon uit de schutterij treden met goedvinden van Koning en schuttemeesters tegen betaling van acht stuver brabants.

Afbeelding: in het bezit zijn van “boge of roer mit syne gereedschappen en toebehoorte" (Bron: Pinterest, embedded)

Waartoe diende nu de schutterij? Was het ook een tak van sport met ongeveer dezelfde doelstelling als de hedendaagse schuttersgezelschappen? In de alleerste plaats was het een machtsinstituut in handen van de plaatselijke Heer. Bij zijn inhuldiging zwoer deze o.a., dat hij zijn onderdanen “altzamen van alle bedruckenisse en gewalt beschudden (zou) ende bystaen naer aleerbeste macht”. Wilde hij in die woelige tijden deze plicht volbrengen, dan moest hij beschikken over een zeker machtsapparaat; en dit was nu de eerste taak van een schutterij. Kleine Heerlijkheden als Stein, Elsloo en Geulle moesten bedacht zijn op het behoud van hun zelfstandigheid, hun veiligheid en aloude rechten, want niet enkel de 20e eeuw kende haar onverzadigbare machtswellustelingen. Met de aangrenzende buurstaatjes was het ook niet altijd peis en vree; grensgeschillen namen soms ongekende hevige vormen aan. Het waren de schutten die de schending van gefundeerde of vermeende rechten, desnoods met wapengeweld moesten voorkomen.

Afbeelding: Met de aangrenzende buurstaatjes was het ook niet altijd pais en vree

Hoe het in de 16e en 17e eeuw gesteld was met de persoonlijke veiligheid, moge blijken uit de getuigenis van Pater Reginbald Möhner, leger-aalmoezenier in de Nederlanden. Hij verklaart, dat men niet gauw een boer op zijn akker zal aantreffen, die zijn geladen geweer niet bij zich draagt. Tussen elke twee of drie dorpen vond hij een z.g. Bauernschanz, met diepe grachten, hoge wallen met palissaden, waarin de boeren bij dreigend gevaar met mens en vee een toevlucht vonden. Zoals bekend bouwde de Heer van Elsloo in 1647 een grote Schans aan de voet van de Maasberg. In October 1654 werd in Elsloo een soort alarmtoestand afgekondigd. Op straffe van tien goudgulden en een aem bier moesten de schutten hun wapens in gereedheid brengen, zich voorzien van kruit en kogels en de wachten betrekken.

In Juni 1665 moest een afdeling schutten onder Huberti het marktschip van Urmond beletten aan te leggen aan de Schille, de Elsloose los- en laadplaats onder de Scharberg. De schutten convoyeerden het schip in een ‘naek” tot Kleine Meers. Op de oever stonden de drossaard van Stein met de hofmeester van de baron van Petersheim en 2 a 300 man , waarvan velen gewapend met geweren en degens, toe te zien, hopende dat de eigenaars van het marktschip het verbod van Huberti zou negeren, en bereid haar bij te staan ingeval ze in moeilijkheden mocht geraken.

Soms was de Heer van oordeel, dat het schuttersgilde niet bij machte zou zijn om een dreigend gevaar te keren. In dat geval werden ook de niet-dienstplichtigene mannen gemobiliseerd. Op 21 mei 1571 b.v. werd verordend, dat elke nacht vijf man de ronde zouden doen door Elsloo, en dat alle mannen, ook die van Meers, om beurten hadden te verschijnen.

Afbeeldingen: Tegel met afbeelding van 17e eeuwse schutterij (Bron: aostrum.nl, embedded)

Tegels schutterij 17e eeuw

(Afbeelding: antiektegel.nl, embedded)

Op 18 juni 1649 werd vanwege graaf Nicolaas d’Arberg bepaald, dat “commende eenighe volckeren om hun eenig gewelt oft overlast te doen, tzij bij logeren, vernachten off anderssints, bij wat middel onder wat pretext (voorwendsel) tselve zouden moghen wesen”, alle mannen bij klokgelui of trommelslag opgeroepen zouden worden om te “vergaederen mit behoorlijcke waepenen ende geweer ende te gaen ter plaetse daer eenighen oploop oft geweld soude moghen geschieden ende deselve mit gewelt te keeren ende uyt te drijven”. Wie niet gewapend verscheen, zou voor de eerste maal beboet worden met vijftien goudgulden en de tweede maal gerechtelijk worden vervolgd. Alle mannen hadden bovendien hulp te verlenen, teneinde binnen acht dagen na de afkondiging de ingangen naar de heerlijkheid af te sluiten met behoorlijke slagbomen en alle “graeven ende noodeloose weghen” op te graven. Tot zover de militaire taak van de schutten.

Afbeelding: “bij klokgelui of trommelslag” (Bron: robesandcloaks.nl, embedded)

Er werden hun echter ook opdrachten verstrekt, welke naar onze opvatting thuis horen bij politie en justitie. In dat geval stonden ze in dienst van schout en schepenen. Ze werden gebruikt voor het doen van arrestaties, het insluiten en bewaken van gevangenen, het ten uitvoer leggen van vonissen (ook de zwaarste), het met de sterke arm innen van boeten en belastingen enz.

Een wel vreedzame, maar toch als zeer belangrijk aangemerkte taak, was het begeleiden van de processie. De ordonnantie van 1553 plaatst deze op Zondag voor Sacramentsdag, maar de verordening van 1669 kent twee processies, een op “cleyn kermisdagh” en een op Sacramentsdag. “Goottijds voor der Missen” moesten de schutten verzamelen “om mit vendelen, trommen ende pijpen” met de processie “omme te gaen”.

Afbeelding: mit vendelen, trommen ende pijpen (Bron: wikipedia, embedded)

Alleen om gewichtige redenen konden de schuttemeesters van deze verplichting ontslaen. Wie zonder verlof weg bleef, verviel in “dobbele boete”, welke in de verordeningvan 1669 nader gepreciseerd wordt als “een tonne bier”. Dezelfde boete was bepaald voor de schut, die in de processie gehoorzaamheid weigerde aan de officieren. Als de processie om de Horst trok, liep haar route gedeeltelijk over Geuls grondgebied. Daar werd de begeleiding overgedragen aan de schutten van Geulle. Daarom moest de Elsloose schutterij uittreden en zich opstellen op het bunder

Recht tegenover “de cuyl genaempt de Wijnkelder, de straet tussen beyde, ende aldaer de schutten-cedule aflesen, soo als van immemoriale tijden gebruickelijk is gewest”. Onder de hoede van de Geulse schutten trok de processie door Hussenberg tot aan de grens van Elsloo. Na onthaald te zijn op bier, trokken de Geullenaren weer huiswaarts. De Geulse processie trok op haar beurt ook door Elsloos gebied, begeleid door de Elsloose schutten, wier beloning natuurlijk weer bestond in bier. Bij die processie kwamen ook de z.g. “bielmander” in actie. Op de weg van Husschenberg naar Terhagen versperde men de weg door twee balken kruiselings over elkaar aan weerszijden van de weg tegen de bomen te spijkeren (Ciseaux de bois).

Hoe en waar de schutten hun exercities hielden, is ons onbekend. Wel vonden we, dat ze op “groote kermissedach, Sondachs voor Dionisiy (9 October) goettijds te middage” moesten verzamelen. Mogelijk voor schietoefeningen of een rondgang door het dorp. Op de processiedagen, als de schutten van Geulle en Elsloo elkaar aflosten, werden onderlinge wedstrijden gehouden in het schieten van de vogel.

Afbeelding: Boerenbruiloftsdans van Pieter Brueghel de Oudere uit 1566 (Bron: wikipedia, embedded)

Het schieten van de koningsvogel was ongetwijfeld het grootste jaarlijkse evenement in het leven van de schutten. Het reglement van 1553 is sober in zijn voorschriften voor dit jaarlijks festijn. Het moest geschieden in de maand Mei of op Pinksterdinsdag, en alle schutten waren gehouden er aan deel te nemen. De nieuwe koning moest de schutten onthalen op een “aem” bier en de schutten deden hem “eene vereeringhe, met eenen daler te betalen”. Het reglement van 1699 regelt meerdere punten tot in details. Zo paste en past het nu eenmaal in een militaire organisatie.

Op de bepaalde dag verzamelden de schutten voor de woning van de kapitein. Deze gaf aan een korporaal (destijds een hogere autoriteit dan tegenwoordig) met minstens twaalf man opdracht de luitenant aan zijn kwartier af te halen, die dan met dit troepje het vaandel overbracht naar de kapitein. Het gehele korps zette zich in beweging, haalde de koning aan zijn woonhuis af en geleidde hem naar, schrik niet, het kerkhof. En op deze zonderlinge plek, waar alle menselijke grootheid eindigt, legde de koning alle tekenen zijner waardigheid af. U zult vragen, waarom nu juist op het kerkhof? Wel, in Elsloo werd de koningsvogel geplaatst op de kerktoren, zodat de schutten zich op het kerkhof moesten opstellen. Dan begon het festijn.

Afbeelding: werd de koningsvogel geplaatst op de kerktoren. (schilderij van de middeleeuwse kerk van Elsloo, voorloper van de huidige St Augustinuskerk. (Uit de collectie van Streekmuseum Elsloo)

De Heer van Elsloo loste het eerste schot, dan de Pastoor, de aftredende koning, de kapitein, de luitenant, de vaandeldrager en vervolgens de schutten. Men mocht schieten “met wat roer hem belieft ende soo menigh mael hij wilt, ende moet den vogel op den tooren met all wat daeraan genaegelt is, selffs afschieten om Coninck te worden”. Ook niet-gezworenen mochten mee schieten tegen betaling van een ton bier. De nieuwe koning moest al direct zijn gulle inborst tonen door het schenken van een “aem” bier. Zijn hoge officieren wachtte nog een extra tractatie op “cleyn kermisse dagh”. De schutten huldigden hem door het aanbieden van “eenen hoet ter waarde van acht gulden”. De koning was voor een jaar vrijgesteld van alle herendiensten.

Wie driemaal achter elkaar koning werd, verwierf de waardigheid van keizer. De schutten offreerden hem de waarde van een zilveren vogel, een vaandel en een trom. Voor zijn leven was hij ontheven van alle “heren- ende nabuyrdiensten”. De verordening van 1553 tracht door strafbepalingen de onderlinge verstandhouding der schutten te garanderen.Wanneer “eenich van deser schutten den een der anderen misdede, die saecken sullen te decideren staen aen Coninck, schuttemeesters ende gemeyne schutten”. De op te leggen boete moest “sonder weygeren off wederseggen”, voldaan worden. Wie daartoe niet nereid was, werd als lid geroyeerd, moest het gewone conge geld (8st brab) betalen, terwijl men beslag kon leggen op zijn goederen, als hij de opgelegde boete niet voldeed.

Omtrent de sterkte van het schutterskorps beschikken we niet over gegevens. Het schijnt wel, dat er voldoende animo bestond. We vonden n.l. dat op 4 Juni 1563 waren ingeschreven, doch nog niet beëdigd, het gold dus blijkbaar nieuwelingen, 13 inwoners van Elsloo, 7 van Catsop, 2 van Terhagen en 4 van Meers. Om de eigenaardigheid van de destijds in zwang zijnde benamingen willen we die hier aanhalen.

Het waren:

van Elsloo:
Jan Leppers der smeet
Jan Bours genoempt der neeff
Thys Willem Teylen soon, genoempt motz
Loye Houwen genaamd Spangiaert
Jan Baustemeecker
Jan van Ganagelt
Dierick Berfkens genoempt Sengerken
Joris Meyers
Corstgen van Limborch
Herman der Koelre genoempt groot Herman
Ghielken Merfkens
Peter van Puth
Jennesken Ghieskens

van Catsop:
Vrancxken Ghielen genoempt der Coopman van Catsop
Dries van Catsop
Geercken Driessen soon
Jan van Cullen
Corstgen Renckens
Vrancken Soon
Jennesken Vrerix

van Terhagen:
Claesken Aloff Claeskens soon van Terhagen
Jan Molenaers

van Meers:
Hans Monis
Marten Wijnen
Thonis Ghysen
Dierck op Doeveren

Zo’n schutterij moest natuurlijk ook over enige bronnen van inkomsten beschikken, ofschoon daarmee geen grote bedragen gemoeid geweest zullen zijn. Alle dienstverrichtingen binnen de grenzen der heerlijkheid kwamen n.l. voor rekening van de schutten zelf, die buiten de heerlijkheid ten laste van de Heer van Elsloo.

De traditionele dorst, een sterk sprekende eigenschap van de vroegere schutten, kon gelest worden uit de bij reglement vastgestelde schenkingen en de op de dag van het vogelschieten te “reguleren” boeten, welke nagenoeg allen voldaan werden in de vorm van bier. Toch vonden we nog enkele andere baten. In 1534 schonk de gebiedende Heer van Elsloo, Conrardt van Gavere, wiens grafsteen is aangebracht in de zuidmuur (volgens ons is dit de oostmuur) van de grafkapel op het kerkhof.

Afbeelding: Grafsteen Conrardt van Gavere (Foto Guus Peters)

Aan de schutterij het z.g. “wechgelt”. De schuttemeesters verpachten dit weggeld “op cleynen kermis dach by bernender kersen” (bij brandende kaars, als de kaars doofde gold het laatste bod) voor de tijd van drie jaar. Slechts van een weg is ons bekend, dat er weggeld geheven werd; nl. van de niet-Elsloose voertuigen, die losten of laadden aan de hiervoren reeds genoemde Schille. De pachter van het weggeld kon assistentie van de schutten vorderen, wanneer voerlui onwillig waren te betalen.

In 1553 schonk bovengenoemde Heer van Elsloo aan de schutten een jaarlijkse toelage van twaalf hornse guldens. De pachter van de brouwerij (de penner uit het panhuis) moest dit bedrag aan de schutten uitbetalen, wat natuurlijk niet in klinkende munt, maar in de vorm van bier zal zijn geschied. Er werd tenminste bij bepaald, dat dit voorschot door de brouwer “op mijns heeren bierkerff gekerfft (zou) worden”.

Afbeelding:..de penner uit het panhuis…later het woonhuis van het nieuwe kasteel. (Uit de collectie van Streekmuseum Elsloo)

In 1699 schonk de Heer aan de schutterij: de opbrengst van 80 roeden land in de Geversdel, van de weiden “op den Breul” (bij Scharstraat) en van 75 roeden “grous” (ruwe weide) bij Meers. Verder mochten de schutten jaarlijks twee “meyboomkes” kappen uit het bos. Een werd geplant bij de Heer, een bij de koning. Wij vermoeden, dat de naam Schuthaegerweg met dit gebruik in verband staat (wij delen die mening overigens niet, zie ook “van vreuger tot noe”)

Tot zover, met dank aan de grote bijdrage van meister van Mulken aan de kennis over onze schutterij.

Laat reactieformulier zien