Deel 3: De stiefköppige Maaskèntjers
Hofsteden
Door de beperkte uitbreidingsmogelijkheden van de landbouwgronden werden de agrarische bedrijven door opsplitsing steeds kleiner. Ook waren er geen gronden ter beschikking om na ontginning uitgebaat te worden door grote boerderijen van adel of kloosters, de hofsteden. Deze hofsteden waren in de strikt agrarische gemeen-schappen elders in Limburg de werkgevers voor de kleine boeren, die niet alleen van hun bedrijfje konden bestaan. In de Maaskant waren er per dorp maar enkele boerderijen die groot genoeg waren om knechten in dienst te nemen.
Kleine boeren ! (Dorpstraat Elsloo ca. 1925) De jonge man op de kar is Sjaak Peters, de echtgenoot van Marie van Sjaak. (Foto Streekmuseum Elsloo)
Beroepen
Omdat de meeste inwoners niet van hun bedrijfje konden bestaan en er onvoldoende grotere boerderijen waren om bij te verdienen, waren ze gedwongen naar andere mogelijkheden te zoeken . Zodoende waren veel Maaskanters naast hun boerenbedrijfje werkzaam als schipper, schippersknecht, lijndrijver, visser, mandenmaker, knecht , dagloner (losse werkman), bouwvakker, ambachtsman, sigarendraaier, enz. (Maar ook smokkelaar !)
Manden vlechten (Foto Streekmuseum Elsloo)
In Berg aan de Maas was men gespecialiseerd in het vlechten van “wannen”. Een wan was een grote platte mand waarmee men het gedorste graan de lucht in gooide zodat de wind onzuiverheden meevoerde. De Bergse familienaam Wenmakers is daar van afkomstig.
Eigenlijk was het andersom. naast hun werk hadden ze een klein boerderijtje. De meeste hadden de beschikking over een tuin en enkele lapjes grond of een perceel heiperk, in de Graetheide. Hierop waren ze in staat om hun eigen eten te verbouwen, aangevuld met een varken, een geit, konijnen en wat kippen kwam men al een heel eind. In tegenstelling tot stadsbewoners hoefde men daardoor al geen geld te verdienen voor eten te kopen. Men was wel arm, maar de meeste hadden toch altijd een dak boven het hoofd en te eten. Men had geld nodig voor pacht te betalen, zich te kunnen kleden, (bouw)materialen aan te schaffen etc.
Wie van de leefomstandigheden van de brikkebekkers meer wil weten moet het boek "De weg over de grens” van Paul Haimon lezen. Dat is namelijk gebaseerd op de verhalen van brikkebekkers uit Stein en de Maasband (wel naar ons gevoel ietwat gedramatiseerd).
(Foto Streekmuseum Elsloo)
Tot ca. 1650 waren de dorpen relatief welvarend. Daarna treed een sterke teruggang op en in de achttiende eeuw komen (rond 1750) velen door verarming vanwege de vele oorlogen, uitbuiting en bevolkingsgroei in de knel (de “Bokkerijders” kwamen niet uit de lucht vallen). Daarna komen de Franssen, de blijheid omtrent de bevrijding van het juk van adel en kerk gaat echter al snel over. De Fransen hebben veel geld nodig, onder andere voor hun oorlogen.
Ze brengen ook goede dingen maar geen welvaart. Dan volgt de afscheiding van Holland, dan weer terug aan Holland in 1839. Vervolgens volgen tussen 1840 en 1850 misoogsten en sterfte onder het vee (miltvuur) elkaar op. Volgens de overlevering waren de jaren in de periode 1840-1850 de slechtste die onze streken ooit gekend hebben.
Maasschip. Hoogars of Hoogaers. Vrachtschip dat omstreeks 1700 nog in gebruik was. (Afbeelding Streekmuseum Elsloo)
De Maasvaart liep sterk terug door de afscheiding van België, maar ook door het graven van de Zuid Willemsvaart en de teruggang in de economie. En tenslotte werd het laatste stuk gratis weidegebied, de Graetheide, de mensen ontnomen en in vreemde handen gespeeld (zoals aan de familie Kerens, vandaar knooppunt Kerensheide). Tenslotte diende zich ten gevolge van de import van goedkoop graan uit Amerika en Rusland een grote algemene landbouwcrisis aan en dan spreken we nog maar niet over de grote overstroming van de Maas in 1880-1881.
Een kort verslag van die grote overstroming
Na een dagenlang aanhoudend noodweer steeg op 21 december 1880 het Maaswater zeer snel en trad de Maas buiten haar oevers. In Meers stond de grote dijk onder grote druk en de inwoners vluchten met alles wat ze hadden naar Stein. De volgende dag bereikte het water zelfs de kom van Stein (dat kan men nu door de kanaaldijk zich eigenlijk niet meer voorstellen). Op 23 december brak de dijk in Meers over een breedte van 30 meter (op dezelfde plaats als later in 1926). De enorme waterstroom had tot gevolg dat de Maasband geheel door water omsloten werd. De bewoners waren totaal verrast en konden geen kant meer uit.
Urmond is toen op het nippertje gered doordat in Leuth de dijk brak. Het lukte niet om het gat in de dijk bij Meers te stoppen en de Maas heeft toen maandenlang gewoon midden door Meers gestroomd (door de Koele). Groot Meers en de Weerd lagen toen op een eiland in de Maas. Op 12 februari 1881 steeg het water opnieuw en vergrootte het gat tot 140 meter. Elsloo kon niets doen, men had geen dubbeltje meer in kas. Elsloo behoorde toen tot de armste dorpen van Limburg. Uiteindelijk zakte het water en kon men de dijk herstellen. Het verdronken vee was ontelbaar en de schade aan huizen en landerijen enorm. Pas in oktober 1882 was de dijk door de overheid hersteld. Voor het onderhoud van de dijk is toen het waterschap de Groote Meers opgericht. Dit is goed gegaan tot de nieuwjaarsnacht van 1926, toen brak weer de dijk (Zie voor de overstroming van 1926 het boek “Den diek is door” door Wim van Mulken). In januari 1945 konden de inwoners weer opnieuw beginnen. Meers is namelijk op het einde van de oorlog helemaal door de Britten uitgewoond en vernield vanwege de oefeningen om de Rijn over te steken. Tijdens deze oefeningen zijn de inwoners geëvacueerd geweest.
Als je dit allemaal leest, kan men zich afvragen, hoe ze dat allemaal vol hebben kunnen houden. Waarom ze niet allemaal tegelijk in een boot naar Amerika zijn gestapt of (nog sterker) tegelijk de Maas in gesprongen ? Men ging gewoon koppig door en zocht naar nieuwe wegen. Vandaar ook onze toevoeging van “stiefköppige” aan “Maaskentjer” in de titel van deze reeks.