Deel 4: De stiefköppige Maaskèntjers
Malaise
De beschreven rampen troffen natuurlijk niet alleen de Maaskanters maar de hele plattelandsbevolking in Europa. Hierin ligt ook de reden van de volksverhuizing naar Amerika en trek naar de steden. De boerenzonen die de kost niet meer konden verdienen, moesten hun bestaan buiten de dorps- en landsgrenzen gaan zoeken.
Familie Smeets uit Stein samen leden van de families Coumans, Muris, Pepels en Meijers. Achter hun staat een houten barak. (foto Streekmuseum Elsloo)
In Limburg trokken veel mensen, die dreigden ten onder te gaan, van de dorpen naar de opkomende industrie in Maastricht, Luik, Aken of ook naar Amerika.
De Maaskanters waren echter sterk verbonden met hun streek en kozen voor een mogelijkheid waardoor ze hier toch konden blijven wonen, “brikke bakke” (bakstenen bakken) op “ut Pruuses” (Westfalen en het Rijnland). Hun motivatie was eigenlijk dat het brikke bakke als seizoenswerk hun de kans bood om als kleine landbouwer te kunnen blijven bestaan. Men had om de slechte landbouwtijden door te komen aanvullende inkomsten nodig. De prijzen voor de producten werden namelijk steeds lager terwijl de pachtgelden niet daalden.
1897: Rapport van de landbouwcommissie:
“Zij die tien jaar geleden nog als welgestelde boeren bekend stonden, zijn meestal op dit ogenblik totaal geruïneerd. De toestand is in de werkelijkheid weergaloos ongunstig en men kan verzekeren dat de gemeente Elsloo binnen korten tijd verloren zal wezen”
De brikkebekkers kwamen overigens niet alleen uit de Maaskant, maar ook uit de andere Limburgse dorpen (aan beide zijden van de Maas). Telling 1905 door bisdom Roermond: 5600 trekarbeiders gaan naar Duitsland. O.a. Uit Stein 440, Elsloo 150, Urmond 100, Grevenbicht 170, Brunssum 220, Schinveld 350 en Susteren 170.
….Vroeger was de gewone Geullenaar landbouwer. Helaas was de geringe opbrengst van de kleine boerenbedrijven vaak onvoldoende om de meestal grote, katholieke gezinnen in hun elementaire behoeften te voorzien. Vele vroegere dorpsbewoners moesten dan ook elders als dagloner werk gaan zoeken. Zij ontvingen hiervoor vaak minder dan 15 eurocent per dag.
In die dagen trok menige Geullenaar naar de fabrieken van Maastricht of Luik. Of naar de eindeloze bieten- en korenvelden over de Duitse grens tot aan Keulen en Düsseldorf toe. Dat was daar hard werken tegen een mager loon. De dagen waren lang en zwaar en de nachten kort. Men trok meestal met een complete werkploeg naar Duitsland en bleef zo lang weg totdat alle koren en bieten binnen waren.
Als de oogstcampagne voorbij was trok men vol heimwee weer terug naar dat heerlijke, stille dorp langs de Maas. Naar dat dorpje met zijn heerlijke heuvels, zijn betoverende bossen, zijn golvende korenvelden en ruisende canadassen.
Bron: Heemkundevereniging Geulle. Kent U Geulle? (1949)
Brikke bekkers uit Meers. (foto Streekmuseum Elsloo)
Ruhrgebied
Rond 1840 begonnen de Duitsers het Ruhrgebied te ontwikkelen tot de smederij van het keizerrijk. Voor de mijnen en hoogovens waren vele arbeiders nodig die ze ronselden op het platteland.. Voor de bouw van huizen en fabrieken waren vele bakstenen nodig. Die werden toen nog niet fabrieksmatig gemaakt maar gebakken op een plaats waar geschikte klei voorhanden en niet te ver van de bouw af was. Het vormen en bakken van de stenen was hand- en seizoenswerk. Hiervoor gingen de “brikkebazen” op zoek naar tijdelijke buitenlandse gastarbeiders.
Merkwaardig in deze is dat in dezelfde tijd groepen Duitsers (Pruuse) als seizoenarbeiders naar de Peel trekken om daar turf te steken en geld te verdienen. Misschien kan dit te maken hebben met hoe men tegen het brikke bakke aankeek .
Maar het kan ook zijn dat hun de kennis van het maken van bakstenen ontbrak. Bij het brikke bakke kwam veel handwerkwerk te pas maar ook kennis, met name over het bakproces en het bouwen van de ovens. Een oven bouwen was meer dan alleen wat brikke opstapelen. Uit de archieven van Elsloo weten we dat al in de 18e eeuw aan de Maas een grote partij van 100.000 bakstenen in opdracht van de Elsloose koopman Sassen is gebakken. Hij liet hier speciaal een ovenmeester uit Maastricht voor komen.
Brikkebekkers tafel met voorwerpen. (foto Streekmuseum Elsloo)
Deze vonden ze o.a. in onze berooide streken en met name in het Maasdal. Na 1870 toen de Duitsers de Fransen vernederend verslagen hadden, legden ze deze een enorm bedrag aan schadevergoeding op. Met dit geld werd het Ruhrgebied verder uitgebouwd. Hiervoor waren stenen en nog eens stenen nodig. Er viel geld in de brikke te verdienen!
(Foto Streekmuseum Elsloo)
Brikkebekkers uit Terhagen onder Elsloo. Giel Hoevelers met vrouw en kinderen Trees, Truu, Jan en Gielke. Uiterst rechts Giel Wanten, de gruusjong. Deze had tot taak kolen te leggen tussen de lagen stenen. (foto Streekmuseum Elsloo)
Massaal trokken de arbeiders naar Duitsland. Maar niet voordat eerst de akkers verzorgd en gezaaid was. Na de Pasen verzamelden zich dan de ploegen (veelal families aangevuld met derden) om met hun ploegbaas of ploegbazin (!) naar de “brikke te trekke.” De ploegbaas (bazin) was dan al bij de Duitse aannemers geweest om contracten van een tot anderhalf miljoen brikke af te sluiten tegen een bepaalde prijs. Men reisde met de kruiwagen, hondenkar, huifkar of gewoon te voet met een pungel op de rug. Later ging men per trein.
Het boerderijtje werd aan vrouw en grotere kinderen, als die al niet meegingen, of aan de inwonende ouders overgelaten en de man vertrok naar de Pruus om het geld te verdienen. Waren de kinderen al groter dan werd het huis dichtgetimmerd en verhuisde het hele gezin naar de oosterburen om dan in barakken te leven (in een barak sliep en leefde dan alles door elkaar!) Toch zorgden ze voor een goede verstandhouding en als het even kon voor gezelligheid onder elkaar (dit was ook nodig om zo’n zwaar werk binnen een ploeg vol te houden).
Hoewel ze in Duitsland als gastarbeiders werden aangezien die het zwaarste werk op zich namen zoals stenen bakken en bietenrooien, moet men toch oppassen de brikkebekkers als een soort slaven te zien. Ze gingen tenslotte vrijwillig om door middel van hard werken goed geld te verdienen (dezelfde motivatie die later hun nazaten de mijnwerkers hadden om de mijnen in te gaan).
Als men hun leefomstandigheden vergelijkt met het leven van de toenmalige arbeiders in de grote steden, zoals de “pottemenekes” in Maastricht, dan had de brikkebekker het ondanks alles toch nog beter. Hij was nog altijd een onafhankelijke, vrije man en geen loonslaaf in een fabriek. Iets waar hij trots op was en wat hij ten koste van alles wilde voorkomen. Tot op de dag van vandaag zien hun nazaten hun afstamming dan ook niet als zijnde van arme sloebers, maar als van trotse harde werkers. Zeker niet iets om zich voor te schamen. Integendeel !
Het geld dat men verdiende, gebruikte men ook niet alleen voor het levensonderhoud Men verdiende aan de brikke behoorlijk geld en een flink deel daarvan werd ook niet opgemaakt geïnvesteerd in verbetering van het huis, landaankoop, aankoop van vee of landbouwmaterialen. Brikke bakken was voor hun een mogelijkheid om door hard werken vooruit te komen. Deze levensvisie zal zich later ook onverkort voortzetten in de mijnperiode.
Originele reiskist met inhoud zoals die werd meegenomen naar de brikke. (foto Streekmuseum Elsloo)
Na een vijftal maanden (circa september) kwam men terug. Dan kon men nog in de oogst werken en in het najaar gingen sommige mannen weer terug nu om suikerbieten te rooien. In de winter had men “vakantie”, maar ook dan zocht men werk zoals dorsen bij de boeren of snoeien van Canadassen (populieren).
Straatarm?
Verdiept men zich in de brikkebekkersperiode, dan stuit men op iets merkwaardigs.
In het algemeen (door onderzoekers van buitenaf) worden de Maaskantdorpen in de geschiedschrijving afgeschilderd als zijnde doodarme dorpjes langs de Maas die gered worden door de komst van staatsmijn Maurits en bijkomstig, tot hun grote geluk uit hun isolement worden gehaald om in de vaart der volkeren opgenomen te worden.
Zelfbewuste brikkebekkers. (Foto Streekmuseum Elsloo)
Dit beeld klopt echter niet met het beeld dat wij kregen. Het vermeende isolement was, zoals we reeds zagen zeer relatief. Maar dat is ook het beeld van totale armoede. Tot circa 1880 zal het beeld van grote armoede inderdaad waar zijn. De eerste brikkebekkers gaan ook uit pure armoede, om te overleven. Maar vanaf 1870 tot de crisisjaren rond 1930 dient dit beeld toch nader bijgesteld te worden. Natuurlijk wonen er dan nog veel arme gezinnen in de dorpen maar ook grote groepen mensen die toch een zeker welvaartspeil bereiken.Hetzij als landbouwer, hetzij als land-bouwer in combinatie met brikke bakke of zelfs alleen met brikke bakke of als bouwvakkers of anders. Onze inschatting is dat vanaf 1600 tot aan WO II steeds ongeveer een derde deel van de bevolking echt arm is geweest.
Vroeger had men ook veel stille rijken. Dat waren mensen die hun leven lang “gewaufd” (hard gewerkt) en zuinig geleefd hadden. Men liep ook niet graag te koop met wat men had om niet bij de rest uit de toon te vallen. Iemand die probeerde boven het maaiveld uit te steken werd betiteld met “dae meint zich eine peel” (die verbeeld zich heel wat) of “dae waet auch neet wo er vandan kump” (die wil niet meer weten waar hij van afstamt) of rechtstreeks “ stroont , wae haet dich gescheete ?” (wie denk je wel dat je bent?). Het grote streven was om de kinderen wat “achter” te kunnen laten of bij huwelijk mee te geven zodat die vooruit konden.
Sommigen waren kleiner behuisd. (Nieuwstraat, Stein)
Anderen groter……. (Wilhelminaplein Stein)
Houterend, Stein. Grotendeels in de late brikketijd gebouwd. Blijkbaar waren ze toch niet allemaal zo arm als vaak wordt gedacht. (Foto's Guus Peters)
We kunnen ons niet aan de indruk onttrekken dat het vaak geschetste negatieve beeld van de periode voor de mijnbouw op punten niet klopt en bijgesteld dient te worden. Men leefde eenvoudig en sommigen zullen het zeker slechter hebben gehad, maar er hebben er zich ook velen door hard werken omhoog weten te werken en hadden niemand nodig. Men had gewoon geen boodschap aan anderen, ze kozen voor hun eigen wijze van invulling van het leven en daar was men tevreden mee. Men moet ook niet vergeten dat er een grote bereidheid bestond voor onderlinge bijstand. Deel uitmaken van een dorpsgemeenschap betekende ook een zekere bescherming, ook en reden om dit in stand te houden. Deze periode is het “vreuger” waar de generatie van voor de WO-II het nu nog over heeft en waar de meeste goede herinneringen aan hebben overgehouden.
Degenen die met dit “vreuger” nader kennis wil maken of wil herbeleven, adviseren wij een bezoek te brengen aan het Streekmuseum Elsloo. Een gedeelte hiervan bestaat uit een originele Maaskantse woning die geheel is ingericht zoals de mensen rond 1900 leefden en woonden.
Zie ook: www.streekmuseumelsloo.nl