Deel 5: De stiefköppige Maaskèntjers
Men woonde en leefde eenvoudig. Men had altijd een dak boven het hoofd, warmte en te eten. (Authentiek ingericht huisje anno 1900 in Streekmuseum Elsloo) (Foto Streekmuseum Elsloo)
De mijnwerkers
Na de eerste wereldoorlog ging men bijna niet meer naar de brikke in Duitsland. “ De Pruus laog op sien vot”. Ook door de komst van de ringovens ebde de werkgelegenheid in de brikke weg. Inmiddels hadden al veel Maaskanters werk gevonden in de opkomende mijnindustrie die zich concentreerde rond Heerlen en Kerkrade (men ging daar dan "in de kost"). De mijnperiode begon in de Maaskant ook niet pas met de staatsmijn Maurits. Al rond 1900 trokken er mannen naar de mijnen in de “oude Mijnstreek”. Later pendelde men per spoor naar de Hendrik en Emma in Brunssum en Hoensbroek.
Sommigen vestigden zich definitief in de oude Mijnstreek, soms meerdere mannen uit een gezin. Zo weten we dat er verschillende broers van de familie Huntjens (die woonden achter de kapel aan de Kaak in Elsloo) zich in Eygelshoven vestigden en daar trouwden en broers van een familie Dassen (mogelijk uit Meers) in Kerkrade. In Elsloo in de St Augustinuskerk bevind zich in de Mariakapel een glas in lood raam, geschonken in 1918 door de mijnwerkersvrouwen uit Elsloo.
Staatsmijn Emma (Foto: De Mijnen, embedded)
Ook trokken er nog brikkebekkers naar de Oostelijke Mijnstreek. Hier was namelijk een zo grote vraag naar stenen dat de ringovens die nog niet konden bijhouden. Ook in de dorpen zelf werden in deze periode vrij veel huizen gebouwd waarbij de brikke ter plaatse of in de buurt werden gebakken. Anderen zochten hun bestaan in de herstellende landbouw, manden maken, sigaren draaien, als bouwvakkers etc. De Maaskanter was (en is!) niet voor een gat te vangen, zoals de tijden veranderden paste hij zich aan om toch zijn brood te verdienen om maar toch in de streek te kunnen blijven wonen; men gaf zijn landje en huis niet zomaar op !
Uit Stein trokken o.a. stukadoors, zoals de familie Schmeits, naar de Walen-pays (Wallonie) als specialisten om in de deftige huizen en kastelen sierstucwerk te maken.
De Maurits
Op 1 januari 1926 veranderde alles radicaal. De neerwaartse economische spiraal wordt sinds 1650 doorbroken. Voor het eerst sinds lange tijd hoefde men niet meer voor werk naar verre streken te vertrekken. Het werk kwam namelijk naar hen toe. De Staatsmijn Maurits in Geleen opende de poorten. De Maaskanters, geharde, taaie werkers, werden vakkundige mijnwerkers waarbij de ervaren mijnwerkers die voorheen naar Kerkrade en Heerlen trokken, voorop liepen. Deze mijnwerkers ontgonnen de vetkoollagen in het Maasveld. De basis van de cokesfabrieken waaruit het gas beschikbaar kwam dat aan het huidige DSM ten grondslag ligt.
Kaart 1925: Hierop staat de staatsmijn Maurits ingetekend tussen de dan nog intacte dorpen Krawinkel en Lutterade. Tot aan de spoorlijn zal later van beide dorpen niets meer overblijven. Ook ziet men hier nog de kerk tussen beide dorpen in liggen. Nu rest hiervan enkel nog de begraafplaats.
Geschiedenis Maurits
In de 18e en 19e eeuw was Lutterade -naast de landbouw- bekend om zijn kleine industrie, zoals leerlooierijen, spijkerindustrie, smidsen enz.
De komst van de Staatsmijn Maurits, die in 1926 in gebruik werd genomen en later uitgroeide tot de grootste mijn in Europa, heeft verregaande gevolgen gehad voor Lutterade en omliggende plaatsen. Op haar hoogtepunt leverde de mijn werk aan zo'n 16.000 mijnwerkers. Een deel van het dorp en de parochiekerk moesten wijken voor de mijn en het dorp groeide in ijltempo uit tot een stad. De open ruimten tussen de diverse buurtschappen Lutterade, Krawinkel en Oud-Geleen werden geheel opgevuld met woningbouw ten behoeve van de arbeiders, die van her en der kwamen om in de mijn te werken en later in de Chemische Industrie van DSM.
De Maurits in 1952. (Foto: De Mijnen, embedded)
De mijnwerker (Foto Streekmuseum Elsloo)
Een mijnwerker werd naargelang waar men werkte “baovegrunjer” (bovengronder) of “ongergrunjer” (ondergronder) genoemd. Het mijnbedrijf zelf was “de koel” en de ondergronders werkten “onger in ut laok” en men werkte in “schigte” (continudienst).men had de “daagschig”, de “middigschig” en de “nachschig”.
(Foto: Historiek.net embedded)
Ongergrunjers in de Maurits, de grootste Limburgse mijn die op een zeer hoog technisch peil stond. In 1955 kende ze 10.700 werknemers waarvan 6.800 ondergronds.
In de mijn werd zogenaamde vetkool ontgonnen, die uitermate geschikt was voor verwerking tot lichtgas en voor gebruik voor chemische doeleinden. De cokesfabrieken konden een groot deel van Nederland voorzien van lichtgas voor huishoudelijk gebruik. Hiervoor werd te Lutterade de grootste gashouder van Europa gebouwd.
Nog voor de oorlog begon de ontwikkeling van de Chemische bedrijven door de Staatsmijnen in Limburg, later kortweg DSM genoemd. Het eerst ontstond het SBB (Stikstof Bindingsbedrijf) voor de productie van kunstmest en nylons, later werd de locatie Kunststoffen te Beek hieraan toegevoegd. Deze laatste bedrijven werden enkele jaren geleden verkocht aan het Saoudi-Arabische bedrijf Sabic.
Bij haar 100 jarig bestaan in 2002 kreeg DSM het predicaat Koninklijk. Het industriecomplex bij Geleen en Beek heet tegenwoordig Chemelot. Toen in 1965 door de Minister van Economische Zaken Joop den Uyl namens de Nederlandse regering bekend maakte dat de Staatsmijn Maurits zou worden gesloten, had dat voor de jonge gemeente Geleen enorme nadelige gevolgen. De ontwikkeling van de gemeente, die zich voorheen zo snel ontwikkelde, stokte enorm. De Maurits werd in 1967 gesloten, de schachten werden gedempt en een aantal industriële gebouwen vervolgens gesloopt. Bron: wikepedia
De “Auwe Berg”, het afgebroken gedeelte (geel) van Elsloo. De rode lijn is het midden van het Julianakanaal.
De Mijnsluitingen
Na de bloeitijd van de mijnen en de Westelijke Mijnstreek in de jaren vijftigvolgt de mijnsluiting in de zestiger jaren. Veel Maaskanters waren gedwongen het bedrijf te veraten. Dan volgt een moeilijke periode. Velen werden (te jong) afgekeurd en waren gedwongen gefrustreerd thuis te blijven. De DAF ( later Volvo, nu Nedcar), Hatema, Philips, sociale werkplaatsen en de Macintosch (textielfabriek) werden belangrijke werkgevers en de technisch goed opgeleide mijnwerkers bleven werkzaam bij DSM maar nu in de chemische industrie. Velen trokken naar België of Duitsland om daar verder als mijnwerker of in de industrie (ENKA Glanzstof) te gaan werken of naar de Sphinx, Mosa of Radium in Maastricht.
Maar hun kinderen kwamen toen van school zonder ook maar enig perspectief in eigen streek. Sommigen vonden toch, weliswaar onder hun opleidingsniveau, werk (veelal in de dienstensector of overheidsbedrijven zoals het ABP en CBS die toen naar het zuiden kwamen), anderen trokken naar “Holland”, tekenden voor het leger, gingen bij de politie of bleven doorleren in afwachting van betere tijden. Velen kwamen echter werkeloos thuis te zitten en klusten zwart bij (samen met de uitgerangeerde mijnwerkers). Menig huisje is toen (deels) “zwart” gebouwd of verbouwd.
Tot aan de eeuwwisseling of misschien tot de crisis in 2008 was zelf (mee) huizen bouwen of verbouwen voor de Maaskèntjers (ongeacht zijn opleiding of beroep) iets heel normaals. Allemaal zijn we “mit eine brik in de maag gebaore”. Iedereen heeft wel een bouwvakker in de familie die aanwijzingen kan geven of helpen of heeft in zijn jeugd aan een huis meegeholpen. Men keek dan ook raar op als iemand zijn geld weggooide aan een aannemer. “Dat koos er toch auch zel doon !”, werd er dan gezegd “veer hauwe um waal geholpe”.
Eind 70-er jaren, begin 80-er jaren was het economisch heel slecht. Wij kwamen in 1976 van de middelbare school en geen mens kon ons adviseren wat we het beste konden doen. Technisch was geen optie, de fabrieken sloten op rij en administratief had een onzekere toekomst, want de computer was uitgevonden (hoewel toen nauwelijks iemand een computer had gezien of zijn mogelijkheden kende). De open jongerencentra waren toen een uitkomst. Zonder deze waren wij toen allemaal heel vervelende hangjongeren geworden !
De groep Carboon maakt in die tijd dan hun LP “Witste nog koempel”. Zij vertellen hierop muzikaal het leven van de oudere generatie , de mijnwerkers (koempels). Luister hier >
Iets later komt de Jansse Bagge Bend met: “Sollicitere”. Wat het verhaal van de jongere verloren generatie vertelde.
“de perspectieve veur de toekoms sin nul komma nul, al hönbste nao völ zweite eine unversitaire bul, al beste ongerwieser, bankwirker of psygoloog de kommende jaore beste waarschienlik werkeloos. Doe moos sollcitere! , sollicitere ! Höbste al geschreeve ?, 75 breeve, ! Höbste al geschreeve ?, Dan schrief maer opnuu !” Hey! Hey!
Voor velen jong en oud, waren de teksten een enorme morele opsteker. Men stond niet alleen ! Het waren trouwens ook de eerste dialectgroepen, die daarmee de geknakte Limburgse identiteit en daarmee het zelfvertrouwen een flinke oppepper gaven. Ook zijn dezelfde muzikanten de grondleggers van onze huidige Limburgse carnavalsmuziek, wat weer de voornaamste pijler van de carnaval zelf is ! Limburg is hun zeer zeker schatplichtig.
Wat wel was dat het gezamenlijk doorleven van deze slechte jaren, de onderlingeverhoudingen ten goede zijn gekomen. Ook in die tijd was menige feesttent bomvol. (Er werd zwart toch nog wat verdiend om te kunnen feesten !) Guus Peters
Halverwege de jaren tachtig komt de wereldeconomie door het Raeganisme weer op gang en halverwege de jaren negentig zal de economie in het zuiden weer pas echt aantrekken en opnieuw perspectief gaan bieden.
Het DSM-complex in 1979. Toen deze foto gemaakt werd, ging het echter helemaal niet goed met Limburg, ook niet met DSM. DSM is voor de Maaskant nog steeds direct of indirect de belangrijkste werkgever. (Foto Guus Peters: DSM kalender 1979)
Smokkelen
Sommigen vulden hun inkomsten (flink) aan met smokkelen (ook dit ging in grote partijen, niet om een enkel pakje boter onder de rok). Het onderstaande artikel over Geulle geeft het smokkelen goed weer. In de Maaskant ging het er toen niet anders aan toe.
Ongehuwde jongelui van rond de twintig jaar kregen geen uitkering: die moesten maar “van de wind leven“. Deze jongelui waren gedwongen om te gaan smokkelen. Dit gebeurde dan ook massaal door mensen van Geulle en omstreken. Het “smokkelshop” was in de Geulstraat bij Sjangke van Bet. Het voetveer over de Maas was het hele jaar door in de vaart. Boter (Addi-Solo-Frieseboer) en suiker waren de artikelen die de hoogste winst opleverden, want in België waren deze beduidend goedkoper. Het smokkelen heeft twee jonge mannen het leven gekost. Op 4 oktober 1935, midden in de nacht, verdronken Sjo Kusters (20 jaar) en Emiel Lenaerts (15 jaar) op de terugweg wadend door de Maas. Tijdens het smokkelen werden allerlei middelen toegepast om de douane te misleiden. Dit lukte meestal wel, maar het ging ook wel eens mis. Als het donker was en de commiezen met de fiets de berg afkwamen op weg naar de Maas seinden “collega’ s” van op de berg met een zaklamp. Overdag floot men op de vingers. Zelfs de schooljeugd deed hieraan mee. De één gaf het sein door aan de ander en voordat de commiezen bij de Maas waren, waren de smokkelaars al gewaarschuwd. Bron: J. Maassen Heemkundeveniging Geulle
Uit de krant 1937
Berg aan de Maas: Smokkelwaar in beslag genomen.
Zaterdagmiddag werd door de Rijksambtenaren van Grevenbicht 120 KG Belg. Boter, die in een bietenkuil verborgen was, ontdekt en in beslag genomen.Er werden enkele schoten gelost op de smokkelaars, waarschijnlijk afkomstig uit Sittard, doch deze wisten te ontkomen.
Elsloo: Smokkelen
Zondag j.l. werd er aan de Maas een flinke partij Belgische boter en suiker in beslag genomen . Verschillende processen verbaal werden opgemaakt.
In de loop der vorige week deden er zich weer eenige smokkelincidentjes voor waarbij ook waarschuwingsschoten werden gelost. Meerdere persoenen liepen proces-verbaal op. In beslag werd genomen 30 KG boter.
Door de gemeenteveldwachter Lt. Alhier werd een flinke partij boter, die voor transport gereed lag onder de Scharberg, in beslag genomen.
Wilde achtervolging
Dezer dagen gebeurde het. Een wilde jacht, twee wielrenners achter elkaar in een geweldige vaart. Een jonge man uit ons dorp werd door een ambtenaar achtervolgd en het ging straat in, straat uit. Opeens snort de jongeman met zijn vrachtje voor op de fiets, bij een bakker naar binnen. De ambtenaar kreeg hier de z.g. smokkelaar te pakken en wilde natuurlijk de waar inpalmen. Dit beviel de jongenman evenwel niet, daar hij absoluut geen smokkelwaar had, doch gewoon de deeg, die hij naar de bakker moest brengen om z.g. mikken te bakken. Voor den ijvervollen ambtenaar was het wel een tegenvallertje.
Overlevering (Elsloo) Tjeu Lenssen 1989:
Hij had vroeger het verhaal gehoord van smokkelaars die een vat petroleum overgehaald hadden (voor de aanleg van het Julianakanaal). Ze sjouwden het vat de helling op van de Berg (afgebroken gedeelte van Elsloo) waarop de huizen lagen. Halverwege konden ze echter het vat niet meer houden en rolde het de helling af. Beneden stuiterde het naar het dak van een woning van de huizen die onder de Berg lagen, sloeg door het dak en kwam naast het bed van de bewoners terecht.
Ook vertelde hij het volgende verhaal van Lowieke Lenaerts.( Misschien is dit wel hetzelfde vat geweest). Hij had eens een vat petroleum gesmokkeld (rond WO I). De douane had hem betrapt en het vat werd afgenomen en in het gemeentehuis op de oude Berg (bij de oude kerk) opgeslagen. ‘s Nachts is Lowieke teruggegaan en heeft de petroleum door het raam overgeheveld en het vat gevuld met water. De volgende dag gingen de douaniers met het vat naar Maastricht……
Smokkelaars gingen door de tunnel bij het kasteel onder het kanaal door. Nabij de “Auw Maas” werden zij dan overgeroeid. Ook waren hier in de zomer doorwaadbare plekken. De overlevering verteld dat men de Maas makkelijk kon doorwaden nabij de bunker die tot in de jaren 80 lag langs de weg van het veer naar Kotem. Men moest de Maas schuin tegen de stroom in oversteken. Ook in Meers was op de Koeweide een doorwaadbare plaats. Meers is ook een waar smokkelparadijs geweest.
Elsonaar Henk Steevens vertelt over de smokkelaars in zijn familie.