Skip to main content

HISTORIE

Foto Kasteel Elsloo 1931© Nationaal Archief / Collectie Spaarnestad/ANP/Leeflang

Tussen Maas en Graetheide

Deel 17: Aarden monumenten

De oudste wegen
De middeleeuwse Maasdorpen kenden allen eenzelfde wegenstructuur. Een doorgaande weg die bewoonde gebieden volgde via de rivier- en beekdalen. Om geen wateroverlast te krijgen liep een weg in de hellingen en niet door de drassige dalen. De weg vormde ook de hoofdstraat door de dorpen. Vanuit deze hoofdweg liepen ook wegen naar de velden en weidegebieden. In Elsloo was zo’n weg naar het veld de Elserveldweg (nu Wijngaardstraat);  in Stein de Valderstraat. De velden met de namen van de gemeenschap zijn meestal de oudste velden. Elserveld en Steinderveld zijn hiervan voorbeelden.

Afbeelding: embedded, IVN Maasdorpen in De Limburger, bron

Ook varkenshoeden in de bossen was een belangrijk onderdeel van de middeleeuwse landbouw, dit vanwege de vleesvoorraad voor de winter. (Deze varkens staan in de evolutielijn overigens ver van de huidige varkens af). In de late herfst werden ze door de varkensherder naar de bossen gedreven waar ze eikels en beukennootjes konden zoeken. In de zomer zochten de varkens hun voedsel op de heide.

Varkens in de bossen hoeden heette "ekeren". In Elsloo kende men de Eckersteeghe (later Vunderke genoemd, nu Dross de Sauvetstraat) In Urmond de Varkenshoek en in Berg de Verkelsgros (Verkensgrous). Ook voor het gebruikshout en sprokkelhout waren de bossen belangrijk, de weg ernaar toe was in Stein de Boschweg (nu Mauritsweg) en Houterend (het einde naar het bos, waarschijnlijk was het bos in de helling van het Maasdal tussen Urmond en Stein “het Hetzendael” hier een restant van). Ook was er in Berg een Boschweg.

Naast de veldwegen waren er ook stegen om zo snel de akkers en vee (om te melken) te voet of met een kruiwagen te bereiken. Dat waren vaak onderdelen van voetpaden en liepen kris kras door de velden die de dorpen in de omgeving met elkaar verbonden. Vandaar Steegstraat in Berg en de Steeg, (de voormalige) Voelsteeg en de Vaart in Stein.

In Berg, Urmond en Elsloo bestaan nog altijd oude toegangen tot het Maasdal en de veerponten, zoals de Maasstraat en de Maasberg. In Stein zijn nog diverse holle wegen aanwezig in de helling tussen kasteel en kerk, die ooit de verbinding vormden met het Maasdal. Dit konden veedriften, maar ook stegen (“gatse”) zijn naar waterputten/bronnen. De twee Kelderstraten (de Kelderstraat vanaf Op de Berg heette overigens vroeger de Bergstraat) en de weg vanaf het Keerend naar het kasteel (Ondergenhousweg) waren in Stein belangrijke verbindingen met de veedriften naar het Maasdal en langs het Meldert.

Bij de dorpsranden liepen vanaf de hoofdweg veedriften langs of door de velden naar de weidegronden in “den Graet”. Maar ook naar weidegebieden die tussen de dorpen in en direct achter de dorpen lagen.

In Elsloo zijn de Raadhuisstraat, Stationsstraat, Veestraat/Spoorstraat en Kaakstraat allen oude veedriften. Verder heeft er vanuit de - door de Maas afgespoelde Jodenstraat-  nog een veedrift over de Scharberg gelopen. In Stein zijn het Keerend en het Houtereind oude veedriften van Stein (de dorpseinden). In Urmond was dat de Kooystraat (nu Brugstraat en Mauritslaan), later kwam daar de Veestraat bij (deze ligt in Heidekamppark). In Berg was dat ook de Kooystraat (nu de Havenstraat) en de Heidestraat (nu Koningstraat en Margrietstraat).  Maar ook de Kelderstraat naar de Kruisstraat in Stein is mogelijk in oorsprong een heel oude veedrift naar de Graetheide geweest.
Hans Hermans: ….Kelderwegen bij ons en Cattle roads bij de Angelsaksen geven blijk van veevervoer in Keltische tijden. Het begrip Kelderweg kunnen wij het beste vertalen met veedrift of drijfhaard.

Tussen Maas en Graetheide 2 096

Afb: Stein 1920. De oude wegen naar de weidegebieden en akkers zijn na eeuwen nog steeds goed te herkennen.

Holenweg (Stein), Hoolstraat (Urmond), Hoalewaeg (Berg, nu Obbichterstraat) waren wegen naar het Maasdal. Veelal worden deze benaming verklaard als zijnde afkomstig van “holle weg” echter hool is een aanduiding voor een waterafvoer/ riool, vloedgraaf. Dit waren wegen waardoor het hemelwater zijn weg naar het Maasdal vond of deze kruisten. 

Aarden monumenten
Gedurende de ontginning in fases ontstaan in het landschap elementen die in verband staan met het gebruik van de heide, zoals landweren en veedriften. De samenhang van deze elementen zal in recente tijden echter verbroken worden en verweesd in het landschap achterblijven. Veelal is hun vroegere functie en samenhang niet meer bekend. Veedriften en landweren behoren tot de groep monumenten die herinneren aan de totstandkoming van het huidige landschap en gebruik ervan. Het zijn “aarden monumenten”.
Het is een van de achterliggende gedachten van deze artikelenreeks om de functie van de heide en de bijbehorende “aarden monumenten” zichtbaar te maken en de noodzaak tot behoud aan te duiden. Met “aarden monumenten” worden letterlijk monumenten bedoeld die van aarde zijn gemaakt. Zoals dijken, landweren, holle wegen, graften, restanten van oude wegen. Zij dragen de herinnering aan de ontginning en inrichting van het middeleeuwse cultuurlandschap, waarvan in Stein weliswaar een beperkte, maar wel een waardevolle en zelfs op punten unieke, oppervlakte aanwezig is.

  

Afbeeldingen hierboven: Men kan niet alle aarden monumenten behouden, maar men kan ook kiezen voor een functioneel behoud. Hier in Geleen en rechts in Elsloo is het tracé van de Landgraaf c.q. landweer in nieuwbouwwijken behouden in de vorm van een fiets- c.q. wandelpad. (Foto Guus Peters)


In Duitsland onderkend men al langer de waarde van de “aarden monumenten” en worden ze beschermd, zoals in Niederkruchten:
Die Gemeinde Niederkrüchten in Nordrhein-Westfalen schrieb zur Begründung der Eintragung der Landwehr Varbrook in die Denkmalliste der Gemeinde Niederkrüchten als Bodendenkmal im Jahr 1997:
Die Landwehren bei Niederkrüchten dokumentieren eindrucksvoll die politischen, wirtschaftlichen und kulturellen Verhältnisse im Mittelalter und sind ein unverzichtbares Zeugnis der Menschheitsgeschichte im Rheinland. Sie dürften in erster Linie als Denkmal der Friedewahrung gelten, deren Intensivierung einen der Hauptzüge des spätmittelalterlich-frühneuzeitlichen Territorialstaates darstellt. Sie stellen somit wichtige landesgeschichtliche Bodenurkunden dar, denn ihre Erforschung dient der Ergänzung und Präzisierung archivalischer Urkunden und historischer Zeugnisse.“


Het idee van greppels en begroeide wallen ter verdediging is ook in onze streken al heel oud. De Bandkeramiekers kenden al grachten rond hun nederzetting en de Kelten (?) bouwden voor de komst van de Romeinen een fort op de Maasdalrand in Stein (nu haventerrein). Ook de Germanen bouwden ter verdediging aarden forten. De Romeinen waren meesters in het aanleggen van aarden verdedigingswerken.

Afb: Heuvelfort Stein, uit Dr Beckers: Voorgeschiedenis van Zuid Limburg


“Die Siedlungen der Kelten zeichneten sich durch ihre strategische Lage aus; so lagen diese nicht selten an Kreuzungen von wichtigen Fern- und Handelswegen oder dort, wo es reiche Vorkommen an Erzen, Metallen und den für die Kelten so bedeutsamen Salzen gab. Mit dem Eindringen der Römer und Germanen bauten sie zunehmend befestigte Höhensiedlungen auf steil aufragenden Bergen mit schützenden umgebenden Ringwällen”  Lees verder >



Mottekasteel

  

Aarden stadswal in Sittard (Foto Gemeente Sittard-Geleen, embedded)

De eerste burchten waren gebouwd op aarden heuvels (motte) en de eerste stadsmuren bestonden uit aarden wallen met palissaden.

Afb: Steden, zoals Frankfurt, omgaven hun grondgebied met een landweer, de “landgrabe”

Greppels en wallen vormden al vroeg de begrenzing van akkers met onontgonnen gebieden. Veel holle wegen op vlak terrein en steile graften in de hellingen zijn o.i oorspronkelijk afscheidingen van vroegere weidegebieden geweest. In Elsloo bestaan voorbeelden van greppels (nu holle wegen) door vlak terrein en graften die ontstaan zijn door het recht afgraven van de voet van een beboste helling (dus niet om afspoeling tegen te gaan. Gezien de toponiemen in deze gebieden, hebben we hier te maken met vee-afscheidingen.

  

Afb: Terhagergats, Kasteelpark Elsloo en “Esschegraaf”, graft Onder de Hors te Catsop (Foto's Guus Peters)

De veedriften
Bepalend voor de wegen structuur van een dorp was de route van de heerdgang, de dagelijkse rondgang van de kudde onder leiding van de herder. ’S morgens vroeg verzamelde de herder (“de sjepper” of scheper) de dorpskudde op een bepaalde open plaats in de nederzetting. Vervolgens vertrok hij via de veedriften, die voor zover ze binnen de nederzetting en het daaromheen gelegen akker-areaal lagen, waren omzoomd met hagen of andere vee-keringen.

De bestemming van de heerdgang werd gevormd door de uitgestrekte weidegronden, gelegen binnen het grondgebied van de nederzettingen. De grenzen van de dorpsgemeente mochten uiteraard niet worden overschreden. Daar verbleef de kudde gedurende een groot deel van de dag, niet alleen om voedsel op te nemen, maar ook om op vaste plekken te rusten. In de late namiddag keerde de kudde onder leiding van de herder terug naar de nederzetting, waar de kudde op een centrale plaats werd gedrenkt alvorens de beschutting van de stal op te zoeken.
(Naar: HPM Hillegers 1993 Heerdgang in Zuidelijk Limburg blz 17) 

Afb: Na de verdeling bleven grote gebieden nog lang weidegebied voor schapen. De grote boerderijen hadden schepers in dienst zoals Hubertus Vranken uit Beek.

Hubertus Vranken met hond en schapen op de Graetheide (Uit collectie Streekmuseum Elsloo)

De op de heide gerechtigde dorpen waren allen eeuwenlang door veedriften met de heide verbonden. De veedriften waren brede, holle wegen, die vertrokken uit uit de dorpen en liepen door de velden tot aan de landweer. Bij uitbreiding van de akkers, schoof ook de grens met de heide op. Daardoor moesten de veewegen steeds verlengd te worden. De veedriften bleven de terugtrekkende heiderand volgen. De veedriften liepen niet dood, ze werden met elkaar in verbinding gebracht, waardoor er een netwerk ontstond van verbindingen tussen de dorpen over de heide heen.

Afb: Een mooi voorbeeld van een veedrif naar de Graetheide die behouden is gebleven, is de veedrift van Ophoven, “de Haag”, tussen het Fortunastadion te Sittard en de Geleense wijk Lindenheuvel. (Foto Guus Peters)

De dorpshagen of heggen
De boerderijen hadden in de middeleeuwen allemaal een afscheiding rond hun eigen erf. Deze diende als grens-aanduiding van het erf maar ook om eigen rondscharrelend vee binnen -en dat van anderen buiten- te houden. Men kan zich voorstellen dat een varken niet veel van een moestuin zou overlaten, als het de kans kreeg. Maar ook kende men een dorpsheg, een gemeenschappelijke afscheiding rond het dorp. Deze dorpsheg bestond uit het verplicht ondoordringbaar maken van de buitenste afscheidingen van de erven en deze op elkaar aan te sluiten. Deze kon bestaan uit een van takken gevlochten heg of een levende haag die onderlangs werd dicht gevlochten. Dit dichtvlechten van de heggen noemde men “tuynen”.

Waar wegen de nederzetting verlieten en de heg onderbroken was, plaatste men valhekken of draaihekken, die men verplicht was te sluiten, het valderen of vouweren. Het op de straten rondscharrelende pluimvee en varkens konden zo niet het dorp omringende veld bereiken. Het vee dat op braak liggende velden of na de oogst op de akkers  gehoed werd, bleef hierdoor ook buiten het dorp.

Een gevlochten haag werd “tuyn, toen of tuun “genoemd. Het voordeel van een dode haag was dat het maar beperkt plaats in beslag nam en bovendien gemakkelijk verplaatst kon worden. Het hout-verslindende van de tuun werd als een zeer groot nadeel ervaren. Men gebruikte hiervoor buigzame takken (veelal wilgetenen, “witse”). Dergelijke 1 meter hoge heggen werden ook als erfafscheiding in de dorpen zelf gebruikt.

Afb: Het dorp Heudorf (Duitsland Kr. Konstanz) in 1576. Het (verzamel) dorp met kerk, boerderijen en tuinen is met een dorpshaag omgeven.

De tuin
De “moostem” (moestuin) was van levensbelang vooral voor de kleine boeren. Groenten waren ook belangrijker dan bloemen. De vrouwen (en kinderen) waren bijna de hele zomer aan het spitten, wieden (gjèje) en groenten aan het verbouwen voornamelijk kool (“moos”), uien (“unne”), bonen (“bwanne”) , wortelen en erwten. Ook werd aan huis of op een aparte akker in het veld, vlas (“vlêske”) verbouwd. Daarvan werden lakens en hemden geweven. Van de geteelde hennep (“kêmp”) werden zakken en touw gemaakt. Ook deze gewassen dienden verzorgd en gewied te worden.

Laat reactieformulier zien