Skip to main content

Historie

In de 90-er jaren heb ik in het Elsloose huis-aan-huis blad “de Wegwijzer” een serie gepubliceerd die ik “Over velden en wegen” noemde. In deze serie trachtte ik niet alleen toponiemen (lokale benamingen) te verklaren, maar ook de ontwikkeling tot heden met betrekking tot de wegen en velden rond Elsloo.

Deze serie is blijkbaar veel mensen in het geheugen gebleven, ook bij de redactie van elsloo.info. Zij vroegen mij of ik de serie niet opnieuw wilde publiceren op hun website. Hierin heb ik toe gestemd, alleen is de opzet iets anders.

Ik wil in de nieuwe rubriek niet alleen velden en wegen behandelen maar ook andere onderwerpen zoals de achtergronden van families, huizen, verenigingen  enz. maar zeker ook vragen van lezers over wat wij  “Aelserlogie” (alles aangaande Elsloo) noemen.

Het doel van deze rubriek is om de huidige generatie door meer te informeren over het verleden het besef bij te brengen dat het heden in de toekomst ook ooit als verleden de basis van het  heden zal zijn. Wij dragen aldus een grote verantwoording voor het heden van de volgende generaties.
Deze gedachten vormen de basis voor de in dit kader geplaatste rubrieken op elsloo.info. Met andere woorden: hoe is het zo gekomen en hoe zal het verder gaan?


Guus Peters
Streekhistoricus, Publicist en Gids

Deel 3: Schutterij van Elsloo

3.  Over de schutterij en tradities uit "De Schutterij" door L. van Mulken 1947

Een archief van de oude schutterij bestaat niet. Wel bevinden zich verspreid in het archief van de schepenbank diverse stukken die betrekking hebben op de schutterij. Gelukkig hoeven we die niet allemaal bij elkaar te zoeken, dat heeft in 1947 de redder van de archieven van Elsloo, meister L. van Mulken, al gedaan. Deze gegevens heeft hij geordend en in een boekwerkje samen gevat. Dit boekje draagt de naam “uit Elsloos verleden” (net zoals het latere boekje van Sjang Peters). Ere wie ere toekomt, wij hebben dus de gegevens niet zelf uitgezocht. Omdat dit boekje nergens meer te krijgen is zullen wij het in zijn geheel weergeven. De in het cursief gestelde toevoegingen ter verduidelijking zijn afkomstig van ons.

Deze simpele bijdrage tot de kennis van de geschiedenis van het oude Elsloo was aanvankelijk bestemd voor opname in de Contactbrief van het Katholieke Thuisfront voor onze Elsloose jongens in Indië . De beperkte plaatsruimte, die dit periodiekje biedt, deed ons besluiten het geschriftje in brochurevorm te doen verschijnen. “Onze jongens” ontvangen elke een gratis exemplaar. De groeiende belangstelling in alles wat de “Heemkunde” betreft was voor ons aanleiding het ook aan anderen beschikbaar te stellen. De schrijver, L. van Mulken.

In het museum van het Geschied en Oudheidkundig Genootschap te Maastricht treft men een zilveren schuttersketting met vergulde vogel en platen uit de jaren 17509-18145, benevens een hellebaardpiek (1769) aan, afkomstig van de schutterij van Elsloo. (Momenteel bevinden de platen zich in bruikleen in het Streekmuseum, de verblijf- plaats van hellebaard is ons niet bekend. Wellicht is hij nog in Maastricht).

De Elsloose schutterij dateert evenwel van veel oudere datum. In de archieven vonden wij een ordonnantie van Z.E. Conrardt van Gavre, Riddere, Heer tot Elsloe, Diepenbeeck, Peer, Geulle etc. vastgesteld de 4 April 1553 in tegenwoordigheid en met goedvinden van zijn zoon, Johan van Gavre, Heer tot Bellenys etc. In de aanhef wordt verklaard, dat bij deze het bestaande schutterreglement gerenoveert (vernieuwd) wordt. De schutterij was toen dus al een bestaand instituut. Dit blijkt trouwens ook uit de hierna te vermelden schenking van het weggeld in 1534. “Een nadere ordonnantie” werd de 14 juni 1669 vastgesteld door Z.E. Albert Joseph Graeve van Aerberg, van Vallagin en van h’t H. Roomsche Rijk etc., Vrij heere deser Baronnie, mit gevolg der Scuttery”. Deze ordonnanties stellen ons in staat ons een tamelijk volledig beeld te vormen over de organisatie, de taak en het verenigingsleven van dit oude instituut.

Om lid te worden moest men zich wenden tot de Koning en de schuttemeersters. Werd men door deze autoriteiten “daertoe bequeem” geacht dan werd de naam ingeschreven in “die Rolle ende Cedule, daer men der schutten namen inschryft”. Men betaalde een entree-geld van vier stuver brabants en legde op Sacramentsdag in de kerk van Elsloo de eed af, zwerende “den Heere te sullen getrouw ende gehoersaem” te wezen.Binnen een half jaar moest men in het bezit zijn van “boge of roer mit syne gereedschappen en toebehoorte”. Men kon uit de schutterij treden met goedvinden van Koning en schuttemeesters tegen betaling van acht stuver brabants.

Afbeelding: in het bezit zijn van “boge of roer mit syne gereedschappen en toebehoorte" (Bron: Pinterest, embedded)

Waartoe diende nu de schutterij? Was het ook een tak van sport met ongeveer dezelfde doelstelling als de hedendaagse schuttersgezelschappen? In de alleerste plaats was het een machtsinstituut in handen van de plaatselijke Heer. Bij zijn inhuldiging zwoer deze o.a., dat hij zijn onderdanen “altzamen van alle bedruckenisse en gewalt beschudden (zou) ende bystaen naer aleerbeste macht”. Wilde hij in die woelige tijden deze plicht volbrengen, dan moest hij beschikken over een zeker machtsapparaat; en dit was nu de eerste taak van een schutterij. Kleine Heerlijkheden als Stein, Elsloo en Geulle moesten bedacht zijn op het behoud van hun zelfstandigheid, hun veiligheid en aloude rechten, want niet enkel de 20e eeuw kende haar onverzadigbare machtswellustelingen. Met de aangrenzende buurstaatjes was het ook niet altijd peis en vree; grensgeschillen namen soms ongekende hevige vormen aan. Het waren de schutten die de schending van gefundeerde of vermeende rechten, desnoods met wapengeweld moesten voorkomen.

Afbeelding: Met de aangrenzende buurstaatjes was het ook niet altijd pais en vree

Hoe het in de 16e en 17e eeuw gesteld was met de persoonlijke veiligheid, moge blijken uit de getuigenis van Pater Reginbald Möhner, leger-aalmoezenier in de Nederlanden. Hij verklaart, dat men niet gauw een boer op zijn akker zal aantreffen, die zijn geladen geweer niet bij zich draagt. Tussen elke twee of drie dorpen vond hij een z.g. Bauernschanz, met diepe grachten, hoge wallen met palissaden, waarin de boeren bij dreigend gevaar met mens en vee een toevlucht vonden. Zoals bekend bouwde de Heer van Elsloo in 1647 een grote Schans aan de voet van de Maasberg. In October 1654 werd in Elsloo een soort alarmtoestand afgekondigd. Op straffe van tien goudgulden en een aem bier moesten de schutten hun wapens in gereedheid brengen, zich voorzien van kruit en kogels en de wachten betrekken.

In Juni 1665 moest een afdeling schutten onder Huberti het marktschip van Urmond beletten aan te leggen aan de Schille, de Elsloose los- en laadplaats onder de Scharberg. De schutten convoyeerden het schip in een ‘naek” tot Kleine Meers. Op de oever stonden de drossaard van Stein met de hofmeester van de baron van Petersheim en 2 a 300 man , waarvan velen gewapend met geweren en degens, toe te zien, hopende dat de eigenaars van het marktschip het verbod van Huberti zou negeren, en bereid haar bij te staan ingeval ze in moeilijkheden mocht geraken.

Soms was de Heer van oordeel, dat het schuttersgilde niet bij machte zou zijn om een dreigend gevaar te keren. In dat geval werden ook de niet-dienstplichtigene mannen gemobiliseerd. Op 21 mei 1571 b.v. werd verordend, dat elke nacht vijf man de ronde zouden doen door Elsloo, en dat alle mannen, ook die van Meers, om beurten hadden te verschijnen.

Afbeeldingen: Tegel met afbeelding van 17e eeuwse schutterij (Bron: aostrum.nl, embedded)

Tegels schutterij 17e eeuw

(Afbeelding: antiektegel.nl, embedded)

Op 18 juni 1649 werd vanwege graaf Nicolaas d’Arberg bepaald, dat “commende eenighe volckeren om hun eenig gewelt oft overlast te doen, tzij bij logeren, vernachten off anderssints, bij wat middel onder wat pretext (voorwendsel) tselve zouden moghen wesen”, alle mannen bij klokgelui of trommelslag opgeroepen zouden worden om te “vergaederen mit behoorlijcke waepenen ende geweer ende te gaen ter plaetse daer eenighen oploop oft geweld soude moghen geschieden ende deselve mit gewelt te keeren ende uyt te drijven”. Wie niet gewapend verscheen, zou voor de eerste maal beboet worden met vijftien goudgulden en de tweede maal gerechtelijk worden vervolgd. Alle mannen hadden bovendien hulp te verlenen, teneinde binnen acht dagen na de afkondiging de ingangen naar de heerlijkheid af te sluiten met behoorlijke slagbomen en alle “graeven ende noodeloose weghen” op te graven. Tot zover de militaire taak van de schutten.

Afbeelding: “bij klokgelui of trommelslag” (Bron: robesandcloaks.nl, embedded)

Er werden hun echter ook opdrachten verstrekt, welke naar onze opvatting thuis horen bij politie en justitie. In dat geval stonden ze in dienst van schout en schepenen. Ze werden gebruikt voor het doen van arrestaties, het insluiten en bewaken van gevangenen, het ten uitvoer leggen van vonissen (ook de zwaarste), het met de sterke arm innen van boeten en belastingen enz.

Een wel vreedzame, maar toch als zeer belangrijk aangemerkte taak, was het begeleiden van de processie. De ordonnantie van 1553 plaatst deze op Zondag voor Sacramentsdag, maar de verordening van 1669 kent twee processies, een op “cleyn kermisdagh” en een op Sacramentsdag. “Goottijds voor der Missen” moesten de schutten verzamelen “om mit vendelen, trommen ende pijpen” met de processie “omme te gaen”.

Afbeelding: mit vendelen, trommen ende pijpen (Bron: wikipedia, embedded)

Alleen om gewichtige redenen konden de schuttemeesters van deze verplichting ontslaen. Wie zonder verlof weg bleef, verviel in “dobbele boete”, welke in de verordeningvan 1669 nader gepreciseerd wordt als “een tonne bier”. Dezelfde boete was bepaald voor de schut, die in de processie gehoorzaamheid weigerde aan de officieren. Als de processie om de Horst trok, liep haar route gedeeltelijk over Geuls grondgebied. Daar werd de begeleiding overgedragen aan de schutten van Geulle. Daarom moest de Elsloose schutterij uittreden en zich opstellen op het bunder

Recht tegenover “de cuyl genaempt de Wijnkelder, de straet tussen beyde, ende aldaer de schutten-cedule aflesen, soo als van immemoriale tijden gebruickelijk is gewest”. Onder de hoede van de Geulse schutten trok de processie door Hussenberg tot aan de grens van Elsloo. Na onthaald te zijn op bier, trokken de Geullenaren weer huiswaarts. De Geulse processie trok op haar beurt ook door Elsloos gebied, begeleid door de Elsloose schutten, wier beloning natuurlijk weer bestond in bier. Bij die processie kwamen ook de z.g. “bielmander” in actie. Op de weg van Husschenberg naar Terhagen versperde men de weg door twee balken kruiselings over elkaar aan weerszijden van de weg tegen de bomen te spijkeren (Ciseaux de bois).

Hoe en waar de schutten hun exercities hielden, is ons onbekend. Wel vonden we, dat ze op “groote kermissedach, Sondachs voor Dionisiy (9 October) goettijds te middage” moesten verzamelen. Mogelijk voor schietoefeningen of een rondgang door het dorp. Op de processiedagen, als de schutten van Geulle en Elsloo elkaar aflosten, werden onderlinge wedstrijden gehouden in het schieten van de vogel.

Afbeelding: Boerenbruiloftsdans van Pieter Brueghel de Oudere uit 1566 (Bron: wikipedia, embedded)

Het schieten van de koningsvogel was ongetwijfeld het grootste jaarlijkse evenement in het leven van de schutten. Het reglement van 1553 is sober in zijn voorschriften voor dit jaarlijks festijn. Het moest geschieden in de maand Mei of op Pinksterdinsdag, en alle schutten waren gehouden er aan deel te nemen. De nieuwe koning moest de schutten onthalen op een “aem” bier en de schutten deden hem “eene vereeringhe, met eenen daler te betalen”. Het reglement van 1699 regelt meerdere punten tot in details. Zo paste en past het nu eenmaal in een militaire organisatie.

Op de bepaalde dag verzamelden de schutten voor de woning van de kapitein. Deze gaf aan een korporaal (destijds een hogere autoriteit dan tegenwoordig) met minstens twaalf man opdracht de luitenant aan zijn kwartier af te halen, die dan met dit troepje het vaandel overbracht naar de kapitein. Het gehele korps zette zich in beweging, haalde de koning aan zijn woonhuis af en geleidde hem naar, schrik niet, het kerkhof. En op deze zonderlinge plek, waar alle menselijke grootheid eindigt, legde de koning alle tekenen zijner waardigheid af. U zult vragen, waarom nu juist op het kerkhof? Wel, in Elsloo werd de koningsvogel geplaatst op de kerktoren, zodat de schutten zich op het kerkhof moesten opstellen. Dan begon het festijn.

Afbeelding: werd de koningsvogel geplaatst op de kerktoren. (schilderij van de middeleeuwse kerk van Elsloo, voorloper van de huidige St Augustinuskerk. (Uit de collectie van Streekmuseum Elsloo)

De Heer van Elsloo loste het eerste schot, dan de Pastoor, de aftredende koning, de kapitein, de luitenant, de vaandeldrager en vervolgens de schutten. Men mocht schieten “met wat roer hem belieft ende soo menigh mael hij wilt, ende moet den vogel op den tooren met all wat daeraan genaegelt is, selffs afschieten om Coninck te worden”. Ook niet-gezworenen mochten mee schieten tegen betaling van een ton bier. De nieuwe koning moest al direct zijn gulle inborst tonen door het schenken van een “aem” bier. Zijn hoge officieren wachtte nog een extra tractatie op “cleyn kermisse dagh”. De schutten huldigden hem door het aanbieden van “eenen hoet ter waarde van acht gulden”. De koning was voor een jaar vrijgesteld van alle herendiensten.

Wie driemaal achter elkaar koning werd, verwierf de waardigheid van keizer. De schutten offreerden hem de waarde van een zilveren vogel, een vaandel en een trom. Voor zijn leven was hij ontheven van alle “heren- ende nabuyrdiensten”. De verordening van 1553 tracht door strafbepalingen de onderlinge verstandhouding der schutten te garanderen.Wanneer “eenich van deser schutten den een der anderen misdede, die saecken sullen te decideren staen aen Coninck, schuttemeesters ende gemeyne schutten”. De op te leggen boete moest “sonder weygeren off wederseggen”, voldaan worden. Wie daartoe niet nereid was, werd als lid geroyeerd, moest het gewone conge geld (8st brab) betalen, terwijl men beslag kon leggen op zijn goederen, als hij de opgelegde boete niet voldeed.

Omtrent de sterkte van het schutterskorps beschikken we niet over gegevens. Het schijnt wel, dat er voldoende animo bestond. We vonden n.l. dat op 4 Juni 1563 waren ingeschreven, doch nog niet beëdigd, het gold dus blijkbaar nieuwelingen, 13 inwoners van Elsloo, 7 van Catsop, 2 van Terhagen en 4 van Meers. Om de eigenaardigheid van de destijds in zwang zijnde benamingen willen we die hier aanhalen.

Het waren:

van Elsloo:
Jan Leppers der smeet
Jan Bours genoempt der neeff
Thys Willem Teylen soon, genoempt motz
Loye Houwen genaamd Spangiaert
Jan Baustemeecker
Jan van Ganagelt
Dierick Berfkens genoempt Sengerken
Joris Meyers
Corstgen van Limborch
Herman der Koelre genoempt groot Herman
Ghielken Merfkens
Peter van Puth
Jennesken Ghieskens

van Catsop:
Vrancxken Ghielen genoempt der Coopman van Catsop
Dries van Catsop
Geercken Driessen soon
Jan van Cullen
Corstgen Renckens
Vrancken Soon
Jennesken Vrerix

van Terhagen:
Claesken Aloff Claeskens soon van Terhagen
Jan Molenaers

van Meers:
Hans Monis
Marten Wijnen
Thonis Ghysen
Dierck op Doeveren

Zo’n schutterij moest natuurlijk ook over enige bronnen van inkomsten beschikken, ofschoon daarmee geen grote bedragen gemoeid geweest zullen zijn. Alle dienstverrichtingen binnen de grenzen der heerlijkheid kwamen n.l. voor rekening van de schutten zelf, die buiten de heerlijkheid ten laste van de Heer van Elsloo.

De traditionele dorst, een sterk sprekende eigenschap van de vroegere schutten, kon gelest worden uit de bij reglement vastgestelde schenkingen en de op de dag van het vogelschieten te “reguleren” boeten, welke nagenoeg allen voldaan werden in de vorm van bier. Toch vonden we nog enkele andere baten. In 1534 schonk de gebiedende Heer van Elsloo, Conrardt van Gavere, wiens grafsteen is aangebracht in de zuidmuur (volgens ons is dit de oostmuur) van de grafkapel op het kerkhof.

Afbeelding: Grafsteen Conrardt van Gavere (Foto Guus Peters)

Aan de schutterij het z.g. “wechgelt”. De schuttemeesters verpachten dit weggeld “op cleynen kermis dach by bernender kersen” (bij brandende kaars, als de kaars doofde gold het laatste bod) voor de tijd van drie jaar. Slechts van een weg is ons bekend, dat er weggeld geheven werd; nl. van de niet-Elsloose voertuigen, die losten of laadden aan de hiervoren reeds genoemde Schille. De pachter van het weggeld kon assistentie van de schutten vorderen, wanneer voerlui onwillig waren te betalen.

In 1553 schonk bovengenoemde Heer van Elsloo aan de schutten een jaarlijkse toelage van twaalf hornse guldens. De pachter van de brouwerij (de penner uit het panhuis) moest dit bedrag aan de schutten uitbetalen, wat natuurlijk niet in klinkende munt, maar in de vorm van bier zal zijn geschied. Er werd tenminste bij bepaald, dat dit voorschot door de brouwer “op mijns heeren bierkerff gekerfft (zou) worden”.

Afbeelding:..de penner uit het panhuis…later het woonhuis van het nieuwe kasteel. (Uit de collectie van Streekmuseum Elsloo)

In 1699 schonk de Heer aan de schutterij: de opbrengst van 80 roeden land in de Geversdel, van de weiden “op den Breul” (bij Scharstraat) en van 75 roeden “grous” (ruwe weide) bij Meers. Verder mochten de schutten jaarlijks twee “meyboomkes” kappen uit het bos. Een werd geplant bij de Heer, een bij de koning. Wij vermoeden, dat de naam Schuthaegerweg met dit gebruik in verband staat (wij delen die mening overigens niet, zie ook “van vreuger tot noe”)

Tot zover, met dank aan de grote bijdrage van meister van Mulken aan de kennis over onze schutterij.

  • Laatste update op .

Deel 2: Geschiedenis van het schutterswezen

2. Over de schutterij en tradities

Geschiedenis van het schutterswezen
Op de eerste plaats is het van belang de herkomst van het huidig schutterswezen te Kennen. Een artikel  Uit ‘Achter de Paol’, 2e jaargang nummer 3, augustus 1994 R. Knops-Dullens beschrijft dit uitstekend. We namen ons de vrijheid dit onverkort over te nemen.

De geschiedenis van het schutterswezen, dat zijn oorsprong zou hebben in het Middeleeuwse verleden, blijft een heet hangijzer in de historie. Schutterijen zijn nauw verwant aan het gildenwezen, zowel wat de oprichting als de samenstelling en reglementen ervan betreft.
De schuttersgilden die, vóór de Reformatie (begin 16e eeuw) in geheel Nederland voorkwamen en zich daarna stilaan tot Gelderland, Limburg, Noord-Brabant en Zeeland beperkten, houden verband met het aloude gildenwezen, dat mogelijk van Germaanse origine is. De oorspronkelijke betekenis van gilde in de tijd vóór het Christendom was: offer ter herdenking van de overledenen. Dit offer ging vergezeld van een feestmaal met drinkgelag. Met de kerstening werden alle uitspattingen, afgoderij en bijgeloof geweerd. Geestelijken werden lid van de gilden. Het offer werd aan de kerk of aan de armen gebracht. Voortaan werden de gilden in kerkelijk verband omschreven als broederschappen. Het voornaamste doel van zo’n broederschap was naastenliefde door onderling hulpbetoon. Daarnaast moesten geloof en gerechtigheid beschermd worden.  

Stilaan ontstond naast de offergilde een schutsgilde, die ertoe verbond om het grondbezit van een groep, georganiseerd in een groter of kleiner familieverband, in woelige tijden te verdedigen. Deze schuttersgilde bestond lang voordat de stadsgilden ontstonden. Dit kan ook gezegd worden over zijn bewapening (piek, spies en handboog) en van het vogelschieten als vermaak. De schutsgilden, die tot het beeld van de Middeleeuwse steden waren gaan behoren, groeiden in belang sterker dan die op het platteland. Het gevolg daarvan was, dat de eerste van nu af aan hun invloed op de tweede deden gelden.  

De Middeleeuwse stad kende verschillende soorten gilden:
# In het gilde der kooplieden waren alle kooplui ondergebracht.
# De ambachten waren beperkt tot degenen die een zelfde product vervaardigden en verkochten.
# Statuten verzekerden hun het monopolie in hun speciaal beroep in de stad, maar legden tevens alle leden de verplichting op om te werken volgens bepaalde regels.
# De broederschappen van zuiver godsdienstige inslag droegen soms de naam ‘gilden’, maar werden ook wel als (con)fraterniteiten aangeduid.
# De schuttersgilden beoogden de gewapende bescherming van een groep. Hun opkomst valt samen met het ontstaan der steden in de 11e-13e eeuw. Een stad met een ‘vrijbrief’ bezat het recht om haar vrijheid te beschermen door het vormen van een gewapende macht.

Deze eerste schuttersgilden stonden in voor de bescherming van de burgerij (‘schutten’ betekent beschutten), voorts voor de verdediging van muren en grachten en voor de handhaving van orde en tucht.   De eerste schuttersgilden werden gerekruteerd uit bestaande ambachten. Het waren vrijwilligerskorpsen.
In steden, die handelsbetrekkingen onderhielden met andere steden of landstreken, ontstonden later twee schutterijen, die men de ‘Alde’ en de ‘Jonke’ schutterij noemde. De oude schutten, die omwille van hun leeftijd en ook in het belang van hun eigen bedrijf, gesteld waren op veiligheid in de stad zelf, hadden als opdracht de vestingwerken te bezetten en de stad te beveiligen tegen overvallen.
De jonge schutten begeleidden de handelskonvooien langs gevaarlijke, eenzame wegen.  

Onder invloed van de stedelijke schutsgilden kreeg het gildenwezen ook op het platteland gestalte, vooral tussen 1400 en 1600.De schutten waren landbouwers. De hoofdman der schutterij werd door de plaatselijke heer benoemd. Het was de tijd van de godsdiensttwisten, die uitmondden in godsdienstoorlogen. De schutsgilden stonden toen in voor de bescherming van de kerkbelangen en voor het bestrijden van de benden afgedankte en gedeserteerde soldaten.

Afbeelding: schilderij Sebastiaan Vrancx. Plundering van een boederij. In de 17e eeuw waren de dorpen vogelvrij. Plunderingen kwamen veel voor. Het was bittere noodzaak om zich te kunnen verdedigen. Tegen een leger kon men niets uitrichten wel tegen plunderende bendes afgedankte soldaten. (Bron: wikipedia, embedded)

Aanvankelijke hanteerde de schut pijl en boog. Behalve de gewone boog kende men nog de voetboog, zo genoemd omdat hij met de voet gespannen werd. Verder gebruikte hij de spies en de ‘hellebaardsteekwapens’, die alleen gebruikt werden bij gevechten van man tegen man. Om zich te kunnen oefenen kregen de schutten een terrein toegewezen.  

Inherent aan de schuttersgilden was hun godsdienstige karakter. Hun bestaan hing ervan af. Dit bleek duidelijk na de Reformatie toen de schuttersgilden in de Protestantse gewesten als sneeuw voor de zon verdwenen. Elk gilde had een beschermheilige, meestal van de parochie waarin het gilde resideerde. Vaak had de schutterij een eigen altaar in de kerk. Ook had zij het recht om eigen priesters aan te duiden en te onderhouden. Deze priesters droegen op dat altaar de gildemissen op en celebreerden er zielemissen voorde overleden gildenbroeders en gildezusters. De schutten luisterden verder met veel omhaal alle kerkelijke feesten op. Zo plaatsten zij zich tijdens processies voor en achter het Allerheiligste, dat zij gewapenderhand beschermden.

Vrouwen, die als lid werden opgetekend, waren echtgenoten of verloofden van mannelijke leden. Hun lidmaatschap was nooit volledig: ze zaten weliswaar mee aan tijdens maaltijden, maar de verdedigende taak bleef aan de mannen voorbehouden.  

Natuurlijk ontbrak in het schutterswezen het feest- en spelelement niet. Als belangrijkste feesten worden vermeld het jaarlijkse vogelschieten tijdens de kermis en de viering van de naamdag van de schutspatroon. Zo’n gildefeest begon steeds met een H. Mis met gilde-eer, al dan niet gekoppeld aan een zielemis. Voor hun feestelijke bijeenkomst hadden de schutten een eigen lokaal, dat de ‘gaffe’’ werd genoemd. Dat de ‘ordehandhavers’ wel eens minder ordelijk waren bij uitbundige feestelijkheden, blijkt uit hetgeen te lezen valt in de ‘Caerte’, het huishoudelijke reglement voor elke schutterij, waarin de dekens uitgevaardigde voorschriften stonden om de orde in de schutterij te handhaven.

 

Afbeelding: Belegering van Maastricht in 1579 door Parma.  (bron: wikipedia, embedded)

Voordat de stad aangepakt werd, werden eerst de dorpen in de omgeving“aangepakt  door voedsel voor mens en dier en hand en spandiensten op te eisen. Kon men dit niet afkopen, dan volgde plundering. Ook Elsloo is door zijn ligging nabij Maastricht vaak de pineut geweest. Het duurde voor stad en platteland vaak tientallen jaren eer men de schade van een belegering te boven was.

De stedelijke schutterijen waren regelmatige vertegenwoordigd op de feestelijk Landjuwelen. De schutters waren dan in kostbare paradepakken gestoken, die de bewondering van de toeschouwers opwekten. Zulke pakken werden echter nooit tijdens de dienst gedragen. Dan droeg elke schut zijn eigen pak, bestaande uit een leren broek en een nauwsluitende wambuis. Daarover droeg hij, om de borst tegen pijlen te beschermen, de maliënkolder. Bij slecht weer had hij nog een korte schoudermantel: de kap. Het hoofd werd bedekt met een leren hoed. Een apart beschermingstuk voor het hoofd was de uit stalen ringetjes vervaardigde kogel.  

De opslorping van de kleine vorstendommen in een groter statencomplex en de verschijning van een meer moderne oorlogvoering (vuurwapens, huurlingenlegers d.i. legers bestaande uit vakmensen) verdrongen de weerbare vrijwilligerskorpsen naar de achtergrond. De schutterij leek gedoemd te verdwijnen of op de folkloristische toer over te stappen. Dat alles gebeurde niet zonder slag of stoot.Want de ‘schutten’ hadden al het mogelijke gedaan om zich aan te passen aan de nieuwe wapentechnieken, d.i. aan het hanteren van vuurwapens.  

In het begin van de 16e eeuw vervingen de schuttersgilden boog en pijl door de haakbus. Dit was een zwaar geval waarbij een ijzer haak hoorde, die bij het aanleggen in de grond werd geplaatst om de bus daarop te laten steunen. Op de stadswallen verschenen tezelfdertijd twee kanonnen: ‘de slang’ en ‘de donderbus’. De ‘slang’, die een lange smalle loop had, werd bediend door huurlingen; ‘de donderbus’ had een korte, dikke en zware loop en kon ijzeren of stenen ronde kogels afschieten. Beide kanonnen bestonden uit twee los in elkaar passende delen, de loop met aan de achterzijde de kruitkamer. De kruitkamer werd ook wel apart gebruikt, wanneer vreugdeschoten gelost werden. De kamer werd dan met kruit gevuld en afgesloten met een prop papier (kamerschieten).

De nieuwe aanvalswapens riepen weldra andere aanvals- en verdedigingsstrategieën in het leven, die het einde inluidden van de schutterij als het weerbare korps. Want het Italiaanse en later het Franse verdedigingssysteem (omgrachtingen, bastions, wapendepots, ravelijnen) schiep een behoefte aan talrijke goedgetrainde, taaie verdedigers, vooral omdat de aanvallers meer en meer gebruik maakten van talrijke huursoldaten (mensen die van vechten hun beroep maakten).  

Militair raakte de schutterij op de achtergrond. Ze bleef echter in het stads- en dorpsleven een rol spelen, nu als een vereniging die bij feestelijke gelegenheden optrad. De ‘schutten’ tooiden zich dan in opvallende paradepakken, geïnspireerd op de kostumering ten tijde van de vroegere Landjuwelen. Het jaarlijkse vogelschieten werd een niet meer weg te denken element van het schuttersleven. Dit was overigens een imitatie van de schietwedstrijden op de Landjuwelen. De winnaar kreeg dan ‘de braak’ omgehangen, een kostbare, zilveren ketting, waaraan een vogel hing. Bij het jaarlijkse vogelschieten bleef ‘de braak’ behouden, maar de winnaar (koning) hing daaraan een zilveren herdenkingsplaat (koningsplaat). Deze plaat bevatte behalve de naam van de koning, ook het jaartal en soms nog een embleem dat het beroep van de koning weergaf. Naast het vogelschieten beoefenden de schutterijen met veel zwier het vaandelzwaaien.  

Aan deze folkloristische periode in de schuttersgeschiedenis kwam abrupt een einde met de Franse Revolutie. Met weet dat na ‘de Verklaring van de Rechten van de Mens en van de Burger’, in 1791 de wet ‘Le Chapelier’ werd uitgevaardigd, waardoor alle gilden verdwenen. Voor de schutterijen werd later nog een aparte verordening gedecreteerd (7 mei 1795): ze werden alle opgeheven en beroofd van hun bezittingen.  

Koning Willem I riep op 7 april 1827 het stelsel van de dienstdoende en rustende schutterijen in het leven. Die schutterijen, die akkoord gingen met deze nieuwe vorm van burgerwacht en zich onderwierpen aan militaire voorschriften, kregen aanlokkelijke faciliteiten. Vanaf toen gingen vele schutterijen, gekleed in oude soldatenuniformen, in paradepas naar de schietstang om weer op de vogel te schieten. Daarmee lieten de uitgeplunderde schutters toe, dat in hun deftige gilde vreemde militaire elementen werden ingeplant, die tot de huidige dag het waardig karakter ontsieren van de eens zo roemrijke corporatie. Nog talrijke schutterijen werden sinds Willem I in het leven geroepen. Zij wortelen in het Ancien Régime, hebben het standenstelsel (met gildewezen) niet meegemaakt en zijn als zodanig noch militair noch folkloristisch gegrondvest. Het zijn geen gilden. Zij werken wel mee aan het behoud van een intussen waardevol geacht cultuurgoed en volksamusement.

  • Laatste update op .

Deel 1: Schutterij van Elsloo

1. Over de Elsloose schutterij en dorpstradities.

De mensen die mij (Guus Peters) langer kennen weten dat ik al heel lang gefascineerd ben van het fenomeen schutterij. Echter niet van het schutterswezen zoals wij dat nu kennen (hoewel ik dat eveneens zeer waardeer) maar van het oorspronkelijk schutterswezen, de dorpsschutterijen uit de 16e en 17e eeuw.  Deze fascinatie werd gevoed door twee zaken:
1. In de jaren 70 ben ik met de school naar Schotland geweest en heb daar een taptoe van de schotse legeronderdelen op kasteel Edinburgh meegemaakt.  Het opgevoerde schouwspel, een combinatie van kanonnen, wapens, vuur , muziek, uniformen en exercitie, was een evenement wat me mijn leven lang is bijgebleven.
2. In de jaren 80 was mijn heeroom (Pierre (kloosternaam Johannes) Peters, een broer van mijn vader die pastoor in het dorpje Geijsteren in Noord Limburg. Hij vierde toen zijn 40 jarig priesterjubileum en dat werd geheel verzorgd door de plaatselijke schutterij. Echter dit was geen schutterij zoals wij die kennen , maar een schuttersgilde.

i

Foto boven: het St. Willibrordusgilde uit Geijsteren. Een prachtig korps, maar heel anders dan onze schutterijen (embbeded vanaf https://www.gildegeijsteren.nl/)

Het grote verschil is dat deze 16e eeuwse kleding en wapens dragen en rechtstreeks teruggaan op de middeleeuwse schutterijen met bijbehorende tradities terwijl de schutterijen in onze omgeving een mengvorm zijn van de kleding en wapens 19e eeuwse legeronderdelen met middeleeuwse tradities. Dat het gilde me aansprak was niet zo vreemd, hierin herkende ik de historische schutterij van Elsloo zoals deze in de archieven van Elsloo naar voren komt. Omdat ik toen al vond dat Elsloo een schutterij dient te hebben en de oude verloren Limburgse tradities In ons dorp terug dienen te komen. Dit zou allemaal perfect uitgevoerd kunnen binnen een historisch korps. Daarbij komt dat de historische kern van Elsloo zich uitstekend leent als decor voor historische evenementen.

Limburgse dorpstradities, Bronk houden, kamerschieten, cramignondansen etc. Tradities die overigens aantoonbaar ook in Elsloo bestaan hebben ! Alleen hebben we voor het plaatsen van een meiboom op een centraal punt geen harde bewijzen. Wel heeft hier zeker de meitraditie bestaan van het planten van meiboompjes voor de deur van huwbare meisjes, ook het feit dat tot op de dag van vandaag de kinderen met palmpasen versierde palmpasentakken in de processie dragen gaat terug op de Meiviering (dit zijn in principe kleine meiboompjes).

Palmpasen (embedded vanaf https://nl.wikipedia.org/wiki/Palmpasenstok)

Zelfs de traditie van het plaatsen van een mei als het hoogste punt van een bouw bereikt wordt, gaat terug op Meivieringen. Van belang in deze is dat de schutterij jaarlijks twee “ Meyboomkes”  Mocht kappen in het bos. Een werd geplant bij de Heer, een bij de koning van de schutterij. Gezien deze tradities en het feit dat men hier ook de cramignon heeft gedanst (dit gebeurde ook rond de meiboom),  het feit dat deze traditie tot in de verre omgeving plaats vind, mogen we gevoeglijk aannemen dat ook in Elsloo ooit de meiboom is geplant en we met recht deze traditie ook hier kunnen doen herleven.

jonkheid dikkestein

Meiboom plaatsen een oeroude traditie; zoals hier door Jonkheid Dikke Stein in Elsloo

Geen standaard schutterij.
Op de eerste plaats moet het duidelijk zijn dat als in deze reeks het begrip  “schutterij” niet gekoppeld moet worden aan het algemeen beeld dat men in deze omgeving van een schutterij heeft maar aan een historisch korps gebaseerd op de oude Elsloose schutterij. Om verwarring te voorkomen zullen we dan ook niet spreken van schutterij maar van een regiment, als we de organisatie bedoelen die mogelijk nog eens als opvolger van de oude Elsloose Schutterij tot stand kan komen.  

Al in 1999 bracht ik de mogelijkheden van het heroprichten van de historische “Schutterye van Elsloe” , het regiment dus,  in een uitzending van de LOS en in een krantenartikel onder de aandacht. Er volgden toen tientallen spontane reacties om mee te doen. Echter door een druk prive leven (huis verbouwen en kleine kinderen), kon ik daar toen geen invulling aan geven.  Dit ligt nu anders vandaar het opnieuw oppakken van de draad,  dit mede door de mogelijkheden die Wim Hanssen met de website www.elsloo.info biedt.

Voor een goed begrip dient eerst duidelijk te zijn waar het allemaal over gaat. Daarom is het nodig om eerst plaats de algemene historie van het schutterswezen  te beschrijven, vervolgens  de overlevering van het schutterswezen in Elsloo en dan de achtergrond en uitvoering van de diverse dorpstradities. Pas daarna komt de haalbaarheid en mogelijkheden van een regiment aan de beurt (in latere afleveringen  zal het gebruik van de term regiment nog verduidelijkt worden). Eigenlijk moet men het geheel zien als een herontdekking en beschrijving van  onze eigen cultuur. Tussentijdse reacties / aanmerkingen/ aanvullingen zijn overigens altijd welkom.

17 september 2006

Guus Peters
Streekhistoricus

Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.

  • Laatste update op .

Deel 10: Heren van Elsloo

De levensloop van Graaf Nicolas Antoin D’Arberg De Valangin et St Empire (Slot)

Zijn carrière aan het hof
Niet alleen is hij militair maar tegelijkertijd bestuurder. In 1767 krijgt hij van zijn vader de stad Helmond en in 1768 d’Ollignies en Elsloo. Hiermee treed hij ook in de voetsporen van zijn vader als afgevaardigde van de adel in de staten van Henegouwen (Hainaut) en daarmee in de zeer exclusieve club van edelen van Henegouwen. In dezelfde tijd krijgt hij aan het hof van Karel Alexander van Lorreinen (Lotharingen) te Brussel de functie van kamerheer van de landvoogd van Oostenrijk in Brussel, een eretitel waarin zijn vader en grootvader hem al in voorgingen.

Karel Alexander (geb Luneville 1712, gestorven Tervuren 4 juli 1780) was hertog van Lotharingen en Bar, genoemd Karel van Lorreinen. Hij was een broer van keizer Frans I Stefan, die in 1736 getrouwd was met keizerin Maria Theresia van Oostenrijk. Zijn vrouw was Maria-Anna een zuster van Maria Theresia. Hij was landvoogd van de zuidelijke Nederlanden tussen 1741-1744 en 1749-1780. Tussentijds voerde hij bevel over de Oostenrijkse troepen in de Oostenrijkse successieoorlog, waarin in 1745 de Franssen Brussel bezetten. Na de vrede van Aken in 1748 kwam hij in 1749 weer terug. Tijdens de zevenjarige oorlog (1756-1763) moest hij het onderspit delven tegen Frederik de Grote. Hij verliet het leger en keerde terug naar de Nederlanden.
Zijn opvolgster in 1780 was een dochter van Keizerin Maria Theresia (een zus van haar was Marie Antoinette de laatste koningin van Frankrijk), Maria Christina van Oostenrijk (1742-1798). Zij was getrouwd met Albert Casimir van Saksen-Teschen.. Hun residentie was het in 1757 door Karel gebouwde paleis op de Hofberg in Brussel, waar vroeger het paleis van Nassau stond. Het is nu een museum. Het kasteel van Laken was het buitenverblijf van Maria Christine. In 1795 als de Franssen hier zijn, gaan zij terug naar Wenen

De positie van de D’Arbergs aan het hof mag bijzonder worden genoemd . Zij waren eng verbonden met de landvoogden, feitelijk de top in de zuidelijke Nederlanden. Om te beginnen was Nicolas Maximilie (nummer 22, de vader van Nicolas Atoin) een jeugdvriend van de latere landvoogd Karel Alexander. Die kende hij van het hof van Lotharingen in Nancy en Luneville waar zijn vader Albert Joseph (21) al hoge functies vervulde. Toen Karel Alexander naar Brussel kwam, behoorde Nicolas Maximilie al snel tot de kleine selecte groep intieme vrienden van Karel. In 1772 werd het huidige Koningsplein en zijn omgeving aangelegd op initiatief van Karel van Lotharingen, de toenmalige Gouverneur-Generaal van Oostenrijk.

Place Royale Koningsplein wikipedia

Koningsplein Brussel (Foto: wikipedia, G.Lanting - Eigen werk, CC BY 3.0)

Wisseling van de wacht
De wisseling van de wacht waarbij Maria Christina landvoogd wordt, is geen nadeel voor de D’Arbergs. Integendeel. Einde 1784 krijgt Nicolas de functie aan het hof van “Grand maitre de cuisines”, grootmeester van de keukens. Met zijn baas en bazin komt hij bij de keizerlijke en koninklijke hoven in Wenen en Parijs. Deze snelle promotie heeft hij waarschijnlijk mede te danken aan zijn vrouw die een hofdame van Marie Christina was.

Zijn huwelijk
Op 6 november 1774 trouwen in de kerk van St Jacques op de Couderberg in Brussel, Nicolas Antoin D’Asrberg en Princesse Francoise de Stolberg-Gedern (geb 1756 gestorven 1 feb 1836). De bruid , niet vreemd voor een D’Arberg, stamde uit een oud, adelijk geslacht. Haar vader was Gustave Adolphe de Stolberg-Gedern; commandant van het eerste regiment D’Arberg (waar Nicolas ooit was begonnen). De jonge Nicolas had van zijn schoonvader zijn eerste orders en wapens gekregen. Hij was echter gesneuveld in de van de Pruisen verloren slag bij Leuthen in 1757.

De keizerin Maria Theresia had persoonlijk de kinderen van de gesneuvelde Gustave onder haar hoede genomen. De prinses Francoise had van haar een lekenplaats als kannunnikesse aan de kerk van Sainte Waudru te Mons gekregen. De landvoogd Karel Alexander was op hun huwelijk aanwezig.

Door zijn vrouw werd Nicolas de schoonbroer van enkele historische figuren waaronder de Engelse troonpretendent Charles Edward Stuart, beter bekend als “ Bonny Prins Charles”. Deze was namelijk met Louise een zus van Francoise getrouwd. Zij is beter bekend onder de naam de “gravin van Saint Alban, ” (Comtesse d’ Albani). Charles zal later landen in Schotland en met een klein Schots leger zijn troon proberen te veroveren. Dit was nog bijna gelukt.Hierna volgt de ondergang van de Schotten als gevolg van de Engelse wraak onderdrukking. Zijn vrouw zal hem verlaten vanwege zijn drankmisbruik, hij was alcoholist. Zij gaat dan samen met haar minnaar bij haar zus in Ollignies (Woelingen) wonen.

Zijn gouden jaren
De familie D’Arberg kent gouden jaren. Nicolas verdeelde zijn tijd tussen zijn regiment, het hof te Brussel, zijn gezin in Ollignies en zijn verplichtingen in Mons. In 1774 bouwt hij in Mons een imposant Luxueus huis aan de rue Grande Triperie 26.

Dit is overigens in dezelfde tijd, dat in zijn heerlijkheid Elsloo 18 bokkerijders worden opgehangen ! Hij is het die de rechters en advocaten van de Bokkenrijders geldzucht verwijt. Zie hiervoor het boek:” Ze hingen in drie reysen” van Mart Pfeifer en Eddy Erkens over de lotgevallen van de Bokkerijders van Elsloo.

Rue de Grand Triperie26Mons

Foto: Google Maps

Rue de Grand Triperie 26 in Mons. Het lage grijze gebouw in het midden is nummer 26. Het ziet er verwaarloosd uit. De schijn bedriegt hier echter. De gesloten poort en luik vormen de afscheiding met de straat. Een eind achter deze facade moet een groot herenhuis staan. We hebben het huis zelf niet kunnen zien bij een bezoek aan Mons. We waren er op een zondag en dan is de poort helaas gesloten. Misschien lukt het iemand bij een bezoek aan Mons voor ons een foto van het huis zelf te maken. 

Tien jaar later, na zijn promotie aan het hof, bouwt hij in Brussel een waar paleis dat nog steeds bestaat, rue de la Loi 12, aan de ingang van het koninklijk park en vlak bij het paleis van de landvoogd. Dit uiterst luxcues ingericht huis bevatte alle kostbaar-heden die in die tijd voor inrichting bestonden. E.e.a. was naar het voorbeeld van het paleis te Versailles ! In 1836 werd dit huis het ministerie van financiën van Belgie.

Ook was de Graaf een vrijmetselaar (zoals in die tijd veel officieren). Naar het schijnt was hij in de loges van Mons, Brugge actief en was zelfs Grootmeester van de loge “la Felicite Bienfasante” in Gent.

De Wetstraat of Rue de Loi in Brussel op de Hofberg

De absolute top binnen handbereik
Joseph II (de keizer koster) heeft zijn moeder Maria Theresia opgevolgd en wil vergaande moderniseringen doorvoeren ten koste van de invloed van de adel en kerk. Hiertegen ontstaat in 1787 in de zuidelijke Nederlanden een opstand die bekend staat als de Brabantse revolutie . D’Arberg staat in dienst van de keizer en wordt ingezet om een opstand van priesterstudenten in Leuven te onderdrukken. Hij weet de gemoederen door tactisch optreden te bedaren en oogst daarvoor veel lof. De groot baljuw van Henegouwen ( de plaatsvervanger van de landheer) weigert echter opstandelingen te veroordelen en wekt de woede van de keizer op. Dit kost hem kop en deze wordt vervangen door Graaf Nicolas Antoin D’Arberg. Deze is dan tevens Kapitein Generaal van Henegouwen en gouverneur van Mons. Hij wordt overstelpt met eerbewijzen zelfs een prinselijke titel lag in het verschiet, de kroon op zijn carrière.

Graaf Nicolas Antoin D’Arberg stond aan de top en kon absoluut niet kapot. Of toch ? Het was echter niet alles goud dat blonk. Hij werd namelijk zowel door de bevolking als door de adel in Henegouwen, zijnde een medestander van Jozef II, gehaat. Met de staten raakte hij in conflict omdat deze niet wilden meewerken aan belastingverhogingen. Henegouwen was op weg naar een revolutie.

Mons of Bergen, is een mooie oude stad gebouwd op een heuvel (berg, vandaar de naam) (afbeelding opdefietsinhetspoorvandartagnan.weebly.com, embedded)

Bovenop de top van de berg staat een grote toren. Deze behoort tot het Unesco wereld-erfgoed. De muren achter de toren zijn restanten van het kasteel / citadel van Mons. Hierover zwaaide ooit Nicolaes D’Arberg de scepter.(afbeelding opdefietsinhetspoorvandartagnan.weebly.com, embedded)

Keizerin Maria Therersia (afbeelding wikipedia, embedded)

Zijn val
In 1789 kreeg Nicolaas Antoin D’Arberg het bevel om met zijn troepen naar het opstandige Gent op te rukken. Een klein leger van 900 patriotten onder leiding van Prins de Ligne was de stad binnengedrongen, had zich met de bevolking verenigd en belegerde nu het garnizoen. De generaals Schroeder en D’Arberg rukten met hun troepen naar de stad, drongen haar binnen en bereikten het kasteel en ontzetten het garnizoen. D’Arberg eiste overgave en dreigde de stad in brand te schieten. Toen hieraan geen gevolg werd gegeven, gaf hij bevel voor een bombardement om de stad in brand te schieten. De bevolking ontstak hierop in grote woede en overviel een kazerne . De woedende bevolking zette vervolgens D’ Arberg en 5000 man troepen met de rug tegen de muur en dwong hun tot aftocht.

Het bombardement op Gent door generaal D’Arberg . Op de achtergrond het belfort van Gent. (afbeelding, wikipedia)

's Anderdaegs, 14, kwamen de generalen Schroeder en d'Arberg, met eene onzachelyke magt, om Gent te beteugelen, aengesneld. Zy kwamen te laet. De stryd was hevig: 't sterke en talryke garnisoen schoot telkens buiten 't Kasteel, om de stad te hernemen; maer huizen, molens, torens, alles was als zoo vele burgten geworden, waeruit het patriotisch geschut gedurig speelde tot in den schoot van 't Kasteel zelve. Schroeder en d'Arberg hadden dit bereikt: de eerste werd gekwetst; de tweede dreigde Gent, zoo zy het hoofd in den schoot niet leidde, langs de vier hoeken in brand te steken. Geen antwoord: ook vlogen er den 15en grenaden en bomben die verscheidene gedeelten der stad verbrandeden.Nu werd de Vlaming woedend: hy bestormt de kazerne van St-Pieters, wint die na drie uren vechtens, maekt er den generael Lunden met zyn bataillon krygsgevangen, en verpligt dien overste aen den graef d'Arberg te schryven, wil hy zyne overwonnen makkers 't leven redden, dat hy de brandstichting staken moest. D'Arberg, overtuigd dat het eene gedane zaek was, verliet stilletjes, in den nacht van den 16 en 17 november, het Kasteel.

Gent. Het Belfort staat nog steeds fier overeind. (Afbeelding embedded wikipedia)

Dit debacle had verstrekkende gevolgen voor het aanzien van de Oostenrijkers en kostte Nicolaas Antoin zijn kop. Nicolas Antoin viel in ongenade bij de keizer en werd van alle functies (en dat waren er heel wat) ontheven. Als groot baljuw van Henegouwen wordt hij dan opgevolgd door Prins Charles Joseph de Ligne (1735-1814). Dit was de vader van een jonge aanvoerder van het patriottische leger in Gent. Extra pijnlijk voor Nicolas was dat hij beide zeer goed kende. De vader was in 1779 Gouverneur van Mons en de divisiecommandant van het infanterie regiment de Ligne en de D’Arberg dragonders (het regiment van Nicolas). Door een misverstand zou Charles de Ligne echter dezelfde weg afleggen als Nicolas, ook hij is bij Jozef II in ongenade geraakt. Maar het allerergste wat hem overkomt, is dat hem dan ook zijn regiment wordt afgenomen. Het was veruit het beste en mooiste cavalerie regiment van de Oostenrijkse Nederlanden. Men kan zich goed voorstellen dat deze totale afgang voor hem een zeer zware persoonlijke vernedering is geweest.

Slechte tijden
Er breken dan slechte tijden aan voor Nicolas en de zijnen.Hij trekt zich terug met vrouw en kinderen dan 13, 10, 3, 2 en 1 jaar oud en verlaat het kasteel d’Ollignies, dit wordt hierdoor overgeleverd aan plundering. Hij gaat naar het kasteel Rochette (Chaud-fontaine) in de Ardennen wat van zijn broer de bisschop van Ieperen is. De afgang is totaal en hij verliest op alle fronten.

De revolutie waarin Nicolas terecht was gekomen was wat de Brabantse revolutie wordt genoemd. Een algehele opstand van het tegenwoordige Belgie (met uitzondering van Luxemburg) tegen Keizer Jozef II, waarbij op 11 januari 1790 de Verenigde Nederlandse Staten wordt uitgeroepen. Jozef II sterft op 20 februari 1790 en wordt opgevolgd door de tactvolle Leopold II. De opstandelingen zijn echter onderling verdeeld en de opstand mislukt uiteindelijk door intrekking van Pruisische steun. Oostenrijk kon zijn gezag met zachte middelen (amnestie) en lichte militaire dwang herstellen. Dit is de eerste restauratie van het Oostenrijks gezag. Bron: wikepedia

Nadat de Oostenrijkers weer de controle over het land hadden herkregen, was men hem toch niet vergeten. Hij kreeg weer een functie aan het hof als opper stalmeester en stond daardoor aan het hoofd van alle hofpersoneel. Maar dit kon het verlies van zijn regiment en bestuursfuncties compenseren. Hiermee had hij zijn aanzien en invloed verloren. In hetzelfde tijdperk verliest hij ook nog zijn jongste zoon Gustav.

 

Helmond 1 wikipedia

Helmond 2 wikipedia

Kasteel Helmond, toen en nu  (wikipedia, door Kasteelbeer - Eigen werk, CC BY-SA 3.0 nl)

De Franse tijd
De rust in het land is niet van lange duur. Op 6 september 1792 worden de Oostenrijkers bij Jemappes door Franse revolutionaire legers verslagen maar worden op 18 maart 1793 op hun beurt weer door de Oostenrijkers verslagen. Bij de tweede restauratie van het Oostenrijkse gezag wordt Nicolas tot de achtergrond verdrongen er is dan voor hem helemaal geen functie meer aan het hof. Hij krijgt dan een diepe haat tegen de Oostenrijkers. Hij trekt zich terug op zijn kasteel d’Ollignies. Hier doorleeft hij verbitterd de revolutionaire periode nadat de Franssen in 1794 de Oostenrijkers bij Fleurus definitief hadden verslagen. Toch zal het tij voor hem en de zijnen keren. Enkele jaren later legt hij namelijk zijn toekomst en die van de zijnen in handen van niemand minder dan ......Consul Napoleon Bonaparte

Napoleon trad in 1796 in het huwelijk met Joséphine de Beauharnais (geboren als Marie-Josèphe-Rose Tascher de la Pagerie), weduwe van Alexandre de Beauharnais en de maitresse van de Franse machthebber Barras. Het huwelijk was stormachtig maar gelukkig. Napoleon adopteerde haar twee kinderen Eugène en Hortense. Joséphine werd keizerin der Fransen, maar omdat zij de keizer geen kinderen schonk, liet deze zich op 5 december 1809 van haar scheiden. Om zijn keizerschap te legitimeren dwong Napoleon in 1810 een huwelijk af met Marie Louise van Oostenrijk, dochter van keizer Frans II/I. Ook zij werd keizerin en schonk Napoleon in 1811 een zoon: Napoleon (II) Frans Karel Jozef, koning van Rome, later hertog van Reichstadt.  Gedurende zijn huwelijk met Joséphine verwekte Napoleon twee onwettige kinderen. Bron: Wikipedia

Napoleon wikipedia 1

Napoleon trekt over de Alpen (afbeelding, wikipedia)

De Gravin Francoise D’Arberg–Stolberg
Het contact met Napoleon kwam tot stand via zijn vrouw Francoise . Zij die vele jaren hofdame was van de Gouvernante Marie Christine, treed in dienst van de keizerin Josephine Napoleon (1763-1814). De Gravin D’Arberg Stolberg is de enige van de hoge, oude adel die genoemd wordt onder de eersten naast Josephine de Beauharnais. Toen de keizerin in 1809 werd ingeruild, omdat ze geen kinderen kon krijgen, voor Marie Louise van Oostenrijk, bleef de Gravin D’Arberg haar trouw. De Gravin D’Arberg was onmisbaar voor Josephine. Napoleon bleef Josephine steeds hoog achten. Hoe de relatie tussen de Gravin D’Arberg en Josephine tot stand is gekomen, is ons overigens (nog) onbekend.

Jacques Louis David 019

De kroning van Napoleon (door hemzelf) tot keizer. Op de voorgrond Josephine bijgestaan door een tweetal dames en dames op de achtergrond. Wie weet, misschien zijn hier een of meer van onze dames d'Arberg bij. (afbeelding, wikipedia)

Onder de hoede van Napoleon
De kinderen D’Arberg vervreemden na zijn breuk met Josephine niet van Napoleon. Drie van zijn vier overgebleven kinderen zullen nauw aan hem verbonden blijven. Dit waren: - Charles Philip Alexander (1776-1814) - Felicie Caroline Hororine (1790-1860) - Caroline Ferdinande (1781- 1852)

Charles P.A. D’Arberg Baron D’Elsloo (1776-1814) was beroemd geworden vanwege zijn optreden in Tilsitt (vrede met Pruisen en Rusland). Hij was een vertrouweling van Keizer Napoleon en werd belast met diverse delicate missies. De laatste was de functie was van perfect van het opstandige Bremen. Hij stierf te vroeg, ongetrouwd in Brussel terwijl hij doende was om zijn beide onechte zonenop zijn naam te zetten. Dat waren Paul (1801-1883) en Louis (1802-1877). Louis is nog door Leopold I in 1843 tot ridder geslagen. Pas in 1956 sterft de tak van de Elsloose D’Arbergs uit met de dood van Raoul een kleinzoon van Louis.

…Charles Philippe Alexandre d'Arberg, qui était belge d'origine et chambellan de l'Empereur. Il conserva son poste jusqu'au début de 1810…...

De twee andere dochters waren ook hofdame van Josephine . Zij trouwden allebei, met een bruidschat van de keizer, met een generaal. Beide generaals waren persoonlijkheden in het keizerrijk en vertrouwelingen van Napoleon. Félicie Caroline Honrine D’Arberg trouwde, op order van Napoleon, met de dappere Generaal Georges Mouton de Lobeau (1770-1838) van wie Napoleon heeft gezegd “mijn lam (mouton) is een leeuw ”.  Caroline Ferdinande D’Arberg trouwde de adjudant van Napoleon, Generaal Graaf Dominique de Klein (1761-1845), senator en tijdens de restauratie “pair de france” (een soort koninklijke c.q. keizerlijke raadgever).

Het einde van Nicolas D’Arberg-Valagin
Na een lijdensweg van vele jaren stierf Nicolas, ziek en verlamd, op 17 september 1813 . Aan een dynamisch leven vol hoogte- en dieptepunten in een historisch tijdsgewricht kwam een einde. Hij werd begraven in het familie-mausoleum te Ollignies.

Einde van deze serie.
Met de dood van Nicolas Antoin D’Arberg de Valangin sterft ook de laatste echte kasteelheer van Elsloo en daarmee sluiten wij ook de serie over de Heren van Elsloo af. Na hun komt weliswaar de adellijke familie de Geloes en na hun de familie Jurgens naar Elsloo maar dit zijn geen feodale heren meer, maar grootgrondbezitters. Deze en hun opvolgers de Jurgens zullen we wel opnemen in een toekomstige beschrijving van de achtergronden van Kasteel Elsloo.

Uitgebreide omschrijving van familie D'Arberg op Wikipedia »

  • Laatste update op .

Deel 9: Heren van Elsloo

De levensloop van Graaf Nicolas Antoin D’Arberg De Valangin et St Empire (23).
Nicolaas was bij zijn geboorte al voorbestemd voor een glanzende carrière. Hij had alles mee en beschikte tevens over “ein paar schörkerkes” (kruiwagens) om hem te helpen. Op de eerste plaats was dat zijn vader Nicolas Maximilien (22), vervolgens zijn oom Charles Antoine D’Arberg (die een eigen regiment) had en een broer die bisschop van Ieperen was. Later komt er nog een vierde “schörkerke” bij en dat was zijn vrouw die van hoge, oude, invloedrijke adel afstamde.

Over Nicolas en zijn gezin is in de vastleggingen van de Zuid-Nederlandse geschiedenis heel veel bewaard gebleven. Zou men zijn levensloop geheel reconstrueren, dan zou die o.i. zelfs wel eens geschikt kunnen zijn voor een boek of filmscript over het leven van een feodale Heer en zijn familie die in twee verschillende tijdperken hebben geleefd!

Bronvermelding: De volgende informatie is afkomstig uit een beschrijving van het leven van Graaf Nicolas Antoin D’Arberg Over de D’Arbergs bestaat een boek. O. Clottu „La maison d’Arberg-Valangin Belgique“

Nicolas-Antoine d’ARBERG était le fils de Nicolas-Maximilien et de sa seconde épouse Antoinette-Thérèse du HAN-de-MARTIGNY, chanoinesse de Nivelles, morte en 1742. Nicolas-Antoine, comte d’ARBERG, de VALENGIN et du Saint-Empire, seigneur d’Ollignies, est né le 20 juillet 1736. Il était gentilhomme de la chambre de la noblesse des Etats du pays et comté de Hainaut, lieutenant-général des armées de Marie-Thérèse d’Autriche, chambellan et colonel propriétaire d’un régiment de dragons de son nom. I Il épouse, le 8 mai 1774, Françoise-Claude de STOLBERG- GEUDERN, chanoinesse de Mons, née le 27 juin 1756, fille de Gustave- Adolphe, prince de STOLBERG-GEUDERN, et d’Elisabeth-Philippine de HORNES.
Il fut nommé gouverneur et bailli de Hainaut en 1788 au grand mécontentement de la population ce qui provoqua son remplacement par le prince de LIGNE.
(Réf. : Nobiliaire des Pays-Bas et comté de Bourgogne par Vergiano – tome 1 p. 54)


Zijn militaire carrière
Al op de leeftijd van 13 jaar trad Nicolas Antoine D’Arberg in het regiment D’Arberg van zijn oom Charles Antoine D’Arberg (1702-1768). Hij was hier niet eenzaam en alleen want 3 van zijn broers waren eveneens officieren in dit regiment. Het regiment stond in dienst van de Oostenrijkers en behoorde tot het leger in de zuidelijke Nederlanden.

Soldat regiment dArberg wikipedia

Soldaat uit het regiment D’Arberg  (afbeelding, wikipedia)

Op 16 jarige leeftijd was hij al Capitaine en nam hij met het regiment deel aan diverse veldslagen in de 7 jarige oorlog tussen Pruisen en Oostenrijk (1756-1763).Op 22 jarige leeftijd is hij majoor en in 1762 Luitent Colonel.

De Zevenjarige Oorlog, ook wel de Derde Silezische Oorlog
In 1756 brak de lang verwachte grote Europese oorlog uit. Ditmaal stonden Engeland en Pruisen tegenover Oostenrijk, Frankrijk en Rusland. In deze Zevenjarige Oorlog bleef de Republiek neutraal. Er wordt wel eens door historici beweerd dat de Zevenjarige oorlog (1756-1763) eigenlijk de naam van de Eerste Wereldoorlog verdient. En met reden. De strijd werd niet alleen in Europa, maar ook o.a. in Noord-Amerika en in India uitgevochten. In Amerika leidde het tot de ondergang van het Franse rijk in Canada terwijl in India de Franse positie een flinke verzwakking onderging maar niet definitief uitgeschakeld werd. De 7-jarige oorlog kan gezien worden als het vervolg van de Oostenrijkse successieoorlog.Dan verlaat hij het regiment van zijn oom en gaat dienen in het infanterieregiment de Ligne in de rang van Colonel. In 1773 is hij Generaal majoor.Van 1776 tot 1779 is hij de militaire gouverneur van Mons (Bergen) in Hene- gouwen.In 1779 neemt hij het beroemde regiment dragonders van Graaf Joseph de Saint Ignon (daarvoor was dit het dragonderregiment de Ligne) over, wat dan zijn naam gaat dragen. In 1784 wordt hij gepromoveerd tot veldmaarschalk en treedt hij toe tot de top van de Oostenrijkse militaire hiërarchie.

Kaiserliche und K.K. Generale 1618-1815:

Arberg u. Valangin, Karl Anton Graf v. (1705 - 5.2.1768), 11.10.1745

GFWM, 19.1.1757 FML, 17.2.1760 FZM

Arberg u. Valangin, Nikolaus Anton Graf v. (8.11.1736 - 17.9.1813),

1.5.1773 mRv. 29.11.1768 GM, 10.4.1783 mRv. 20.4.1783 FML

  • Laatste update op .