Skip to main content

Historie

In de 90-er jaren heb ik in het Elsloose huis-aan-huis blad “de Wegwijzer” een serie gepubliceerd die ik “Over velden en wegen” noemde. In deze serie trachtte ik niet alleen toponiemen (lokale benamingen) te verklaren, maar ook de ontwikkeling tot heden met betrekking tot de wegen en velden rond Elsloo.

Deze serie is blijkbaar veel mensen in het geheugen gebleven, ook bij de redactie van elsloo.info. Zij vroegen mij of ik de serie niet opnieuw wilde publiceren op hun website. Hierin heb ik toe gestemd, alleen is de opzet iets anders.

Ik wil in de nieuwe rubriek niet alleen velden en wegen behandelen maar ook andere onderwerpen zoals de achtergronden van families, huizen, verenigingen  enz. maar zeker ook vragen van lezers over wat wij  “Aelserlogie” (alles aangaande Elsloo) noemen.

Het doel van deze rubriek is om de huidige generatie door meer te informeren over het verleden het besef bij te brengen dat het heden in de toekomst ook ooit als verleden de basis van het  heden zal zijn. Wij dragen aldus een grote verantwoording voor het heden van de volgende generaties.
Deze gedachten vormen de basis voor de in dit kader geplaatste rubrieken op elsloo.info. Met andere woorden: hoe is het zo gekomen en hoe zal het verder gaan?


Guus Peters
Streekhistoricus, Publicist en Gids

Deel 5: De stiefköppige Maaskèntjers

sm5.1

Men woonde en leefde eenvoudig. Men had altijd een dak boven het hoofd, warmte en te eten. (Authentiek ingericht huisje anno 1900 in Streekmuseum Elsloo) (Foto Streekmuseum Elsloo)

De mijnwerkers
Na de eerste wereldoorlog ging men bijna niet meer naar de brikke in Duitsland. “ De Pruus laog op sien vot”. Ook door de komst van de ringovens ebde de werkgelegenheid in de brikke weg. Inmiddels hadden al veel Maaskanters werk gevonden in de opkomende mijnindustrie die zich concentreerde rond Heerlen en Kerkrade (men ging daar dan "in de kost"). De mijnperiode begon in de Maaskant ook niet pas met de staatsmijn Maurits. Al rond 1900 trokken er mannen naar de mijnen in de “oude Mijnstreek”. Later pendelde men per spoor naar de Hendrik en Emma in Brunssum en Hoensbroek.

Sommigen vestigden zich definitief in de oude Mijnstreek, soms meerdere mannen uit een gezin. Zo weten we dat er verschillende broers van de familie Huntjens (die woonden achter de kapel aan de Kaak in Elsloo) zich in Eygelshoven vestigden en daar trouwden en broers van een familie Dassen (mogelijk uit Meers) in Kerkrade. In Elsloo in de St Augustinuskerk bevind zich in de Mariakapel een glas in lood raam, geschonken in 1918 door de mijnwerkersvrouwen uit Elsloo.

Staatsmijn Emma  (Foto: De Mijnen, embedded)

Ook trokken er nog brikkebekkers naar de Oostelijke Mijnstreek. Hier was namelijk een zo grote vraag naar stenen dat de ringovens die nog niet konden bijhouden. Ook in de dorpen zelf werden in deze periode vrij veel huizen gebouwd waarbij de brikke ter plaatse of in de buurt werden gebakken. Anderen zochten hun bestaan in de herstellende landbouw, manden maken, sigaren draaien, als bouwvakkers etc. De Maaskanter was (en is!) niet voor een gat te vangen, zoals de tijden veranderden paste hij zich aan om toch zijn brood te verdienen om maar toch in de streek te kunnen blijven wonen; men gaf zijn landje en huis niet zomaar op ! 
Uit Stein trokken o.a. stukadoors, zoals de familie Schmeits, naar de Walen-pays (Wallonie) als specialisten om in de deftige huizen en kastelen sierstucwerk te maken.

De Maurits
Op 1 januari 1926 veranderde alles radicaal. De neerwaartse economische spiraal wordt sinds 1650 doorbroken. Voor het eerst sinds lange tijd hoefde men niet meer voor werk naar verre streken te vertrekken. Het werk kwam namelijk naar hen toe. De Staatsmijn Maurits in Geleen opende de poorten. De Maaskanters, geharde, taaie werkers, werden vakkundige mijnwerkers waarbij de ervaren mijnwerkers die voorheen naar Kerkrade en Heerlen trokken, voorop liepen. Deze mijnwerkers ontgonnen de vetkoollagen in het Maasveld. De basis van de cokesfabrieken waaruit het gas beschikbaar kwam dat aan het huidige DSM ten grondslag ligt.

sm5.3

Kaart 1925: Hierop staat de staatsmijn Maurits ingetekend tussen de dan nog intacte dorpen Krawinkel en Lutterade. Tot aan de spoorlijn zal later van beide dorpen niets meer overblijven. Ook ziet men hier nog de kerk tussen beide dorpen in liggen. Nu rest hiervan enkel nog de begraafplaats. 

Geschiedenis Maurits
In de 18e en 19e eeuw was Lutterade -naast de landbouw- bekend om zijn kleine industrie, zoals leerlooierijen, spijkerindustrie, smidsen enz.
De komst van de Staatsmijn Maurits, die in 1926 in gebruik werd genomen en later uitgroeide tot de grootste mijn in Europa, heeft verregaande gevolgen gehad voor Lutterade en omliggende plaatsen. Op haar hoogtepunt leverde de mijn werk aan zo'n 16.000 mijnwerkers. Een deel van het dorp en de parochiekerk moesten wijken voor de mijn en het dorp groeide in ijltempo uit tot een stad. De open ruimten tussen de diverse buurtschappen Lutterade, Krawinkel en Oud-Geleen werden geheel opgevuld met woningbouw ten behoeve van de arbeiders, die van her en der kwamen om in de mijn te werken en later in de Chemische Industrie van DSM.

De Maurits in 1952.  (Foto: De Mijnen, embedded)
   sm5.5

De mijnwerker (Foto Streekmuseum Elsloo)

Een mijnwerker werd naargelang waar men werkte “baovegrunjer” (bovengronder) of “ongergrunjer” (ondergronder) genoemd. Het mijnbedrijf zelf was “de koel” en de ondergronders werkten “onger in ut laok” en men werkte in “schigte” (continudienst).men had de “daagschig”, de “middigschig” en de “nachschig”.

(Foto: Historiek.net embedded)

Ongergrunjers in de Maurits, de grootste Limburgse mijn die op een zeer hoog technisch peil stond. In 1955 kende ze 10.700 werknemers waarvan 6.800 ondergronds.
In de mijn werd zogenaamde vetkool ontgonnen, die uitermate geschikt was voor verwerking tot lichtgas en voor gebruik voor chemische doeleinden. De cokesfabrieken konden een groot deel van Nederland voorzien van lichtgas voor huishoudelijk gebruik. Hiervoor werd te Lutterade de grootste gashouder van Europa gebouwd.

Nog voor de oorlog begon de ontwikkeling van de Chemische bedrijven door de Staatsmijnen in Limburg, later kortweg DSM genoemd. Het eerst ontstond het SBB (Stikstof Bindingsbedrijf) voor de productie van kunstmest en nylons, later werd de locatie Kunststoffen te Beek hieraan toegevoegd. Deze laatste bedrijven werden enkele jaren geleden verkocht aan het Saoudi-Arabische bedrijf Sabic.

Bij haar 100 jarig bestaan in 2002 kreeg DSM het predicaat Koninklijk. Het industriecomplex bij Geleen en Beek heet tegenwoordig Chemelot. Toen in 1965 door de Minister van Economische Zaken Joop den Uyl namens de Nederlandse regering bekend maakte dat de Staatsmijn Maurits zou worden gesloten, had dat voor de jonge gemeente Geleen enorme nadelige gevolgen. De ontwikkeling van de gemeente, die zich voorheen zo snel ontwikkelde, stokte enorm. De Maurits werd in 1967 gesloten, de schachten werden gedempt en een aantal industriële gebouwen vervolgens gesloopt. Bron: wikepedia

sm5.7

De “Auwe Berg”, het afgebroken gedeelte (geel) van Elsloo. De rode lijn is het midden van het Julianakanaal. 

De Mijnsluitingen
Na de bloeitijd van de mijnen en de Westelijke Mijnstreek in de jaren vijftigvolgt de mijnsluiting in de zestiger jaren. Veel Maaskanters waren gedwongen het bedrijf te veraten. Dan volgt een moeilijke periode. Velen werden (te jong) afgekeurd en waren gedwongen gefrustreerd thuis te blijven. De DAF ( later Volvo, nu Nedcar), Hatema, Philips, sociale werkplaatsen en de Macintosch (textielfabriek) werden belangrijke werkgevers en de technisch goed opgeleide mijnwerkers bleven werkzaam bij DSM maar nu in de chemische industrie. Velen trokken naar België of Duitsland om daar verder als mijnwerker of in de industrie (ENKA Glanzstof) te gaan werken of naar de Sphinx, Mosa of Radium in Maastricht.

Maar hun kinderen kwamen toen van school zonder ook maar enig perspectief in eigen streek. Sommigen vonden toch, weliswaar onder hun opleidingsniveau, werk (veelal in de dienstensector of overheidsbedrijven zoals het ABP en CBS die toen naar het zuiden kwamen), anderen trokken naar “Holland”, tekenden voor het leger, gingen bij de politie of bleven doorleren in afwachting van betere tijden. Velen kwamen echter werkeloos thuis te zitten en klusten zwart bij (samen met de uitgerangeerde mijnwerkers). Menig huisje is toen (deels) “zwart” gebouwd of verbouwd.


Tot aan de eeuwwisseling of misschien tot de crisis in 2008 was zelf (mee) huizen bouwen of verbouwen voor de Maaskèntjers (ongeacht zijn opleiding of beroep) iets heel normaals. Allemaal zijn we “mit eine brik in de maag gebaore”. Iedereen heeft wel een bouwvakker in de familie die aanwijzingen kan geven of helpen of heeft in zijn jeugd aan een huis meegeholpen. Men keek dan ook raar op als iemand zijn geld weggooide aan een aannemer. “Dat koos er toch auch zel doon !”, werd er dan gezegd “veer hauwe um waal geholpe”.

Eind 70-er jaren, begin 80-er jaren was het economisch heel slecht. Wij kwamen in 1976 van de middelbare school en geen mens kon ons adviseren wat we het beste konden doen. Technisch was geen optie, de fabrieken sloten op rij en administratief had een onzekere toekomst, want de computer was uitgevonden (hoewel toen nauwelijks iemand een computer had gezien of zijn mogelijkheden kende). De open jongerencentra waren toen een uitkomst. Zonder deze waren wij toen allemaal heel vervelende hangjongeren geworden !

De groep Carboon maakt in die tijd dan hun LP “Witste nog koempel”. Zij vertellen hierop muzikaal het leven van de oudere generatie , de mijnwerkers (koempels). Luister hier >
Iets later komt de Jansse Bagge Bend met: “Sollicitere”. Wat het verhaal van de jongere verloren generatie vertelde.
“de perspectieve veur de toekoms sin nul komma nul, al hönbste nao völ zweite eine unversitaire bul, al beste ongerwieser, bankwirker of psygoloog de kommende jaore beste waarschienlik werkeloos. Doe moos sollcitere! , sollicitere ! Höbste al geschreeve ?, 75 breeve, ! Höbste al geschreeve ?, Dan schrief maer opnuu !” Hey! Hey!

Voor velen jong en oud, waren de teksten een enorme morele opsteker. Men stond niet alleen ! Het waren trouwens ook de eerste dialectgroepen, die daarmee de geknakte Limburgse identiteit en daarmee het zelfvertrouwen een flinke oppepper gaven. Ook zijn dezelfde muzikanten de grondleggers van onze huidige Limburgse carnavalsmuziek, wat weer de voornaamste pijler van de carnaval zelf is ! Limburg is hun zeer zeker schatplichtig.

Wat wel was dat het gezamenlijk doorleven van deze slechte jaren, de onderlingeverhoudingen ten goede zijn gekomen. Ook in die tijd was menige feesttent bomvol. (Er werd zwart toch nog wat verdiend om te kunnen feesten !) Guus Peters


Halverwege de jaren tachtig komt de wereldeconomie door het Raeganisme weer op gang en halverwege de jaren negentig zal de economie in het zuiden weer pas echt aantrekken en opnieuw perspectief gaan bieden.

sm5.8

Het DSM-complex in 1979. Toen deze foto gemaakt werd, ging het echter helemaal niet goed met Limburg, ook niet met DSM. DSM is voor de Maaskant nog steeds direct of indirect de belangrijkste werkgever. (Foto Guus Peters: DSM kalender 1979)


Smokkelen
Sommigen vulden hun inkomsten (flink) aan met smokkelen (ook dit ging in grote partijen, niet om een enkel pakje boter onder de rok). Het onderstaande artikel over Geulle geeft het smokkelen goed weer. In de Maaskant ging het er toen niet anders aan toe.

Ongehuwde jongelui van rond de twintig jaar kregen geen uitkering: die moesten maar “van de wind leven“. Deze jongelui waren gedwongen om te gaan smokkelen. Dit gebeurde dan ook massaal door mensen van Geulle en omstreken. Het “smokkelshop” was in de Geulstraat bij Sjangke van Bet. Het voetveer over de Maas was het hele jaar door in de vaart. Boter (Addi-Solo-Frieseboer) en suiker waren de artikelen die de hoogste winst opleverden, want in België waren deze beduidend goedkoper. Het smokkelen heeft twee jonge mannen het leven gekost. Op 4 oktober 1935, midden in de nacht, verdronken Sjo Kusters (20 jaar) en Emiel Lenaerts (15 jaar) op de terugweg wadend door de Maas. Tijdens het smokkelen werden allerlei middelen toegepast om de douane te misleiden. Dit lukte meestal wel, maar het ging ook wel eens mis. Als het donker was en de commiezen met de fiets de berg afkwamen op weg naar de Maas seinden “collega’ s” van op de berg met een zaklamp. Overdag floot men op de vingers. Zelfs de schooljeugd deed hieraan mee. De één gaf het sein door aan de ander en voordat de commiezen bij de Maas waren, waren de smokkelaars al gewaarschuwd. Bron: J. Maassen Heemkundeveniging Geulle


Uit de krant 1937


Berg aan de Maas: Smokkelwaar in beslag genomen.
Zaterdagmiddag werd door de Rijksambtenaren van Grevenbicht 120 KG Belg. Boter, die in een bietenkuil verborgen was, ontdekt en in beslag genomen.Er werden enkele schoten gelost op de smokkelaars, waarschijnlijk afkomstig uit Sittard, doch deze wisten te ontkomen.

Elsloo: Smokkelen
Zondag j.l. werd er aan de Maas een flinke partij Belgische boter en suiker in beslag genomen . Verschillende processen verbaal werden opgemaakt.

In de loop der vorige week deden er zich weer eenige smokkelincidentjes voor waarbij ook waarschuwingsschoten werden gelost. Meerdere persoenen liepen proces-verbaal op. In beslag werd genomen 30 KG boter.

Door de gemeenteveldwachter Lt. Alhier werd een flinke partij boter, die voor transport gereed lag onder de Scharberg, in beslag genomen.

Wilde achtervolging
Dezer dagen gebeurde het. Een wilde jacht, twee wielrenners achter elkaar in een geweldige vaart. Een jonge man uit ons dorp werd door een ambtenaar achtervolgd en het ging straat in, straat uit. Opeens snort de jongeman met zijn vrachtje voor op de fiets, bij een bakker naar binnen. De ambtenaar kreeg hier de z.g. smokkelaar te pakken en wilde natuurlijk de waar inpalmen. Dit beviel de jongenman evenwel niet, daar hij absoluut geen smokkelwaar had, doch gewoon de deeg, die hij naar de bakker moest brengen om z.g. mikken te bakken. Voor den ijvervollen ambtenaar was het wel een tegenvallertje.

Overlevering (Elsloo) Tjeu Lenssen 1989:
Hij had vroeger het verhaal gehoord van smokkelaars die een vat petroleum overgehaald hadden (voor de aanleg van het Julianakanaal). Ze sjouwden het vat de helling op van de Berg (afgebroken gedeelte van Elsloo) waarop de huizen lagen. Halverwege konden ze echter het vat niet meer houden en rolde het de helling af. Beneden stuiterde het naar het dak van een woning van de huizen die onder de Berg lagen, sloeg door het dak en kwam naast het bed van de bewoners terecht.

Ook vertelde hij het volgende verhaal van Lowieke Lenaerts.( Misschien is dit wel hetzelfde vat geweest). Hij had eens een vat petroleum gesmokkeld (rond WO I). De douane had hem betrapt en het vat werd afgenomen en in het gemeentehuis op de oude Berg (bij de oude kerk) opgeslagen. ‘s Nachts is Lowieke teruggegaan en heeft de petroleum door het raam overgeheveld en het vat gevuld met water. De volgende dag gingen de douaniers met het vat naar Maastricht……

Smokkelaars gingen door de tunnel bij het kasteel onder het kanaal door. Nabij de “Auw Maas” werden zij dan overgeroeid. Ook waren hier in de zomer doorwaadbare plekken. De overlevering verteld dat men de Maas makkelijk kon doorwaden nabij de bunker die tot in de jaren 80 lag langs de weg van het veer naar Kotem. Men moest de Maas schuin tegen de stroom in oversteken. Ook in Meers was op de Koeweide een doorwaadbare plaats. Meers is ook een waar smokkelparadijs geweest.

Elsonaar Henk Steevens vertelt over de smokkelaars in zijn familie. 

  • Laatste update op .

Deel 4: De stiefköppige Maaskèntjers

Malaise
De beschreven rampen troffen natuurlijk niet alleen de Maaskanters maar de hele plattelandsbevolking in Europa. Hierin ligt ook de reden van de volksverhuizing naar Amerika en trek naar de steden. De boerenzonen die de kost niet meer konden verdienen, moesten hun bestaan buiten de dorps- en landsgrenzen gaan zoeken.

sm4.1

Familie Smeets uit Stein samen leden van de families Coumans, Muris, Pepels en Meijers. Achter hun staat een houten barak. (foto Streekmuseum Elsloo)

In Limburg trokken veel mensen, die dreigden ten onder te gaan, van de dorpen naar de opkomende industrie in Maastricht, Luik, Aken of ook naar Amerika.
De Maaskanters waren echter sterk verbonden met hun streek en kozen voor een mogelijkheid waardoor ze hier toch konden blijven wonen, “brikke bakke” (bakstenen bakken) op “ut Pruuses” (Westfalen en het Rijnland). Hun motivatie was eigenlijk dat het brikke bakke als seizoenswerk hun de kans bood om als kleine landbouwer te kunnen blijven bestaan. Men had om de slechte landbouwtijden door te komen aanvullende inkomsten nodig. De prijzen voor de producten werden namelijk steeds lager terwijl de pachtgelden niet daalden.

1897: Rapport van de landbouwcommissie:
“Zij die tien jaar geleden nog als welgestelde boeren bekend stonden, zijn meestal op dit ogenblik totaal geruïneerd. De toestand is in de werkelijkheid weergaloos ongunstig en men kan verzekeren dat de gemeente Elsloo binnen korten tijd verloren zal wezen”


De brikkebekkers kwamen overigens niet alleen uit de Maaskant, maar ook uit de andere Limburgse dorpen (aan beide zijden van de Maas). Telling 1905 door bisdom Roermond: 5600 trekarbeiders gaan naar Duitsland. O.a. Uit Stein 440, Elsloo 150, Urmond 100, Grevenbicht 170, Brunssum 220, Schinveld 350 en Susteren 170.

….Vroeger was de gewone Geullenaar landbouwer. Helaas was de geringe opbrengst van de kleine boerenbedrijven vaak onvoldoende om de meestal grote, katholieke gezinnen in hun elementaire behoeften te voorzien. Vele vroegere dorpsbewoners moesten dan ook elders als dagloner werk gaan zoeken. Zij ontvingen hiervoor vaak minder dan 15 eurocent per dag.

In die dagen trok menige Geullenaar naar de fabrieken van Maastricht of Luik. Of naar de eindeloze bieten- en korenvelden over de Duitse grens tot aan Keulen en Düsseldorf toe. Dat was daar hard werken tegen een mager loon. De dagen waren lang en zwaar en de nachten kort. Men trok meestal met een complete werkploeg naar Duitsland en bleef zo lang weg totdat alle koren en bieten binnen waren.

Als de oogstcampagne voorbij was trok men vol heimwee weer terug naar dat heerlijke, stille dorp langs de Maas. Naar dat dorpje met zijn heerlijke heuvels, zijn betoverende bossen, zijn golvende korenvelden en ruisende canadassen. 
Bron: Heemkundevereniging Geulle. Kent U Geulle? (1949)

sm4.2

Brikke bekkers uit Meers. (foto Streekmuseum Elsloo)

Ruhrgebied
Rond 1840 begonnen de Duitsers het Ruhrgebied te ontwikkelen tot de smederij van het keizerrijk. Voor de mijnen en hoogovens waren vele arbeiders nodig die ze ronselden op het platteland.. Voor de bouw van huizen en fabrieken waren vele bakstenen nodig. Die werden toen nog niet fabrieksmatig gemaakt maar gebakken op een plaats waar geschikte klei voorhanden en niet te ver van de bouw af was. Het vormen en bakken van de stenen was hand- en seizoenswerk. Hiervoor gingen de “brikkebazen” op zoek naar tijdelijke buitenlandse gastarbeiders.

Merkwaardig in deze is dat in dezelfde tijd groepen Duitsers (Pruuse) als seizoenarbeiders naar de Peel trekken om daar turf te steken en geld te verdienen. Misschien kan dit te maken hebben met hoe men tegen het brikke bakke aankeek .
Maar het kan ook zijn dat hun de kennis van het maken van bakstenen ontbrak. Bij het brikke bakke kwam veel handwerkwerk te pas maar ook kennis, met name over het bakproces en het bouwen van de ovens. Een oven bouwen was meer dan alleen wat brikke opstapelen. Uit de archieven van Elsloo weten we dat al in de 18e eeuw aan de Maas een grote partij van 100.000 bakstenen in opdracht van de Elsloose koopman Sassen is gebakken. Hij liet hier speciaal een ovenmeester uit Maastricht voor komen.

sm4.3

Brikkebekkers tafel met voorwerpen. (foto Streekmuseum Elsloo)

Deze vonden ze o.a. in onze berooide streken en met name in het Maasdal. Na 1870 toen de Duitsers de Fransen vernederend verslagen hadden, legden ze deze een enorm bedrag aan schadevergoeding op. Met dit geld werd het Ruhrgebied verder uitgebouwd. Hiervoor waren stenen en nog eens stenen nodig. Er viel geld in de brikke te verdienen!

sm4.4

(Foto Streekmuseum Elsloo)

Brikkebekkers uit Terhagen onder Elsloo. Giel Hoevelers met vrouw en kinderen Trees, Truu, Jan en Gielke. Uiterst rechts Giel Wanten, de gruusjong. Deze had tot taak kolen te leggen tussen de lagen stenen. (foto Streekmuseum Elsloo)

Massaal trokken de arbeiders naar Duitsland. Maar niet voordat eerst de akkers verzorgd en gezaaid was. Na de Pasen verzamelden zich dan de ploegen (veelal families aangevuld met derden) om met hun ploegbaas of ploegbazin (!) naar de “brikke te trekke.” De ploegbaas (bazin) was dan al bij de Duitse aannemers geweest om contracten van een tot anderhalf miljoen brikke af te sluiten tegen een bepaalde prijs. Men reisde met de kruiwagen, hondenkar, huifkar of gewoon te voet met een pungel op de rug. Later ging men per trein.

Het boerderijtje werd aan vrouw en grotere kinderen, als die al niet meegingen, of aan de inwonende ouders overgelaten en de man vertrok naar de Pruus om het geld te verdienen. Waren de kinderen al groter dan werd het huis dichtgetimmerd en verhuisde het hele gezin naar de oosterburen om dan in barakken te leven (in een barak sliep en leefde dan alles door elkaar!) Toch zorgden ze voor een goede verstandhouding en als het even kon voor gezelligheid onder elkaar (dit was ook nodig om zo’n zwaar werk binnen een ploeg vol te houden).

Hoewel ze in Duitsland als gastarbeiders werden aangezien die het zwaarste werk op zich namen zoals stenen bakken en bietenrooien, moet men toch oppassen de brikkebekkers als een soort slaven te zien. Ze gingen tenslotte vrijwillig om door middel van hard werken goed geld te verdienen (dezelfde motivatie die later hun nazaten de mijnwerkers hadden om de mijnen in te gaan).

Als men hun leefomstandigheden vergelijkt met het leven van de toenmalige arbeiders in de grote steden, zoals de “pottemenekes” in Maastricht, dan had de brikkebekker het ondanks alles toch nog beter. Hij was nog altijd een onafhankelijke, vrije man en geen loonslaaf in een fabriek. Iets waar hij trots op was en wat hij ten koste van alles wilde voorkomen. Tot op de dag van vandaag zien hun nazaten hun afstamming dan ook niet als zijnde van arme sloebers, maar als van trotse harde werkers. Zeker niet iets om zich voor te schamen. Integendeel !
Het geld dat men verdiende, gebruikte men ook niet alleen voor het levensonderhoud Men verdiende aan de brikke behoorlijk geld en een flink deel daarvan werd ook niet opgemaakt geïnvesteerd in verbetering van het huis, landaankoop, aankoop van vee of landbouwmaterialen. Brikke bakken was voor hun een mogelijkheid om door hard werken vooruit te komen. Deze levensvisie zal zich later ook onverkort voortzetten in de mijnperiode.

sm4.5

Originele reiskist met inhoud zoals die werd meegenomen naar de brikke. (foto Streekmuseum Elsloo)

Na een vijftal maanden (circa september) kwam men terug. Dan kon men nog in de oogst werken en in het najaar gingen sommige mannen weer terug nu om suikerbieten te rooien. In de winter had men “vakantie”, maar ook dan zocht men werk zoals dorsen bij de boeren of snoeien van Canadassen (populieren).

Straatarm?
Verdiept men zich in de brikkebekkersperiode, dan stuit men op iets merkwaardigs.
In het algemeen (door onderzoekers van buitenaf) worden de Maaskantdorpen in de geschiedschrijving afgeschilderd als zijnde doodarme dorpjes langs de Maas die gered worden door de komst van staatsmijn Maurits en bijkomstig, tot hun grote geluk uit hun isolement worden gehaald om in de vaart der volkeren opgenomen te worden.

sm4.6

Zelfbewuste brikkebekkers. (Foto Streekmuseum Elsloo)

Dit beeld klopt echter niet met het beeld dat wij kregen. Het vermeende isolement was, zoals we reeds zagen zeer relatief. Maar dat is ook het beeld van totale armoede. Tot circa 1880 zal het beeld van grote armoede inderdaad waar zijn. De eerste brikkebekkers gaan ook uit pure armoede, om te overleven. Maar vanaf 1870 tot de crisisjaren rond 1930 dient dit beeld toch nader bijgesteld te worden. Natuurlijk wonen er dan nog veel arme gezinnen in de dorpen maar ook grote groepen mensen die toch een zeker welvaartspeil bereiken.Hetzij als landbouwer, hetzij als land-bouwer in combinatie met brikke bakke of zelfs alleen met brikke bakke of als bouwvakkers of anders. Onze inschatting is dat vanaf 1600 tot aan WO II steeds ongeveer een derde deel van de bevolking echt arm is geweest.

Vroeger had men ook veel stille rijken. Dat waren mensen die hun leven lang “gewaufd” (hard gewerkt) en zuinig geleefd hadden. Men liep ook niet graag te koop met wat men had om niet bij de rest uit de toon te vallen. Iemand die probeerde boven het maaiveld uit te steken werd betiteld met “dae meint zich eine peel”  (die verbeeld zich heel wat) of “dae waet auch neet wo er vandan kump” (die wil niet meer weten waar hij van afstamt) of rechtstreeks “ stroont , wae haet dich gescheete ?” (wie denk je wel dat je bent?). Het grote streven was om de kinderen wat “achter” te kunnen laten of bij huwelijk mee te geven zodat die vooruit konden.

sm4.7

Sommigen waren kleiner behuisd. (Nieuwstraat, Stein)

sm4.8

Anderen groter……. (Wilhelminaplein Stein)    

sm4.9

Houterend, Stein. Grotendeels in de late brikketijd gebouwd. Blijkbaar waren ze toch niet allemaal zo arm als vaak wordt gedacht. (Foto's Guus Peters)

We kunnen ons niet aan de indruk onttrekken dat het vaak geschetste negatieve beeld van de periode voor de mijnbouw op punten niet klopt en bijgesteld dient te worden. Men leefde eenvoudig en sommigen zullen het zeker slechter hebben gehad, maar er hebben er zich ook velen door hard werken omhoog weten te werken en hadden niemand nodig. Men had gewoon geen boodschap aan anderen, ze kozen voor hun eigen wijze van invulling van het leven en daar was men tevreden mee. Men moet ook niet vergeten dat er een grote bereidheid bestond voor onderlinge bijstand. Deel uitmaken van een dorpsgemeenschap betekende ook een zekere bescherming, ook en reden om dit in stand te houden. Deze periode is het “vreuger” waar de generatie van voor de WO-II het nu nog over heeft en waar de meeste goede herinneringen aan hebben overgehouden.

Degenen die met dit “vreuger” nader kennis wil maken of wil herbeleven, adviseren wij een bezoek te brengen aan het Streekmuseum Elsloo. Een gedeelte hiervan bestaat uit een originele Maaskantse woning die geheel is ingericht zoals de mensen rond 1900 leefden en woonden.

Zie ook: www.streekmuseumelsloo.nl

  • Laatste update op .

Deel 3: De stiefköppige Maaskèntjers

Hofsteden
Door de beperkte uitbreidingsmogelijkheden van de landbouwgronden werden de agrarische bedrijven door opsplitsing steeds kleiner. Ook waren er geen gronden ter beschikking om na ontginning uitgebaat te worden door grote boerderijen van adel of kloosters, de hofsteden. Deze hofsteden waren in de strikt agrarische gemeen-schappen elders in Limburg de werkgevers voor de kleine boeren, die niet alleen van hun bedrijfje konden bestaan. In de Maaskant waren er per dorp maar enkele boerderijen die groot genoeg waren om knechten in dienst te nemen.

sm3.1

Kleine boeren ! (Dorpstraat Elsloo ca. 1925) De jonge man op de kar is Sjaak Peters, de echtgenoot van Marie van Sjaak. (Foto Streekmuseum Elsloo)


Beroepen
Omdat de meeste inwoners niet van hun bedrijfje konden bestaan en er onvoldoende grotere boerderijen waren om bij te verdienen, waren ze gedwongen naar andere mogelijkheden te zoeken . Zodoende waren veel Maaskanters naast hun boerenbedrijfje werkzaam als schipper, schippersknecht, lijndrijver, visser, mandenmaker, knecht , dagloner (losse werkman), bouwvakker, ambachtsman, sigarendraaier, enz. (Maar ook smokkelaar !)

Manden vlechten (Foto Streekmuseum Elsloo)

In Berg aan de Maas was men gespecialiseerd in het vlechten van “wannen”. Een wan was een grote platte mand waarmee men het gedorste graan de lucht in gooide zodat de wind onzuiverheden meevoerde. De Bergse familienaam Wenmakers is daar van afkomstig.

Eigenlijk was het andersom. naast hun werk hadden ze een klein boerderijtje. De meeste hadden de beschikking over een tuin en enkele lapjes grond of een perceel heiperk, in de Graetheide. Hierop waren ze in staat om hun eigen eten te verbouwen, aangevuld met een varken, een geit, konijnen en wat kippen kwam men al een heel eind. In tegenstelling tot stadsbewoners hoefde men daardoor al geen geld te verdienen voor eten te kopen. Men was wel arm, maar de meeste hadden toch altijd een dak boven het hoofd en te eten. Men had geld nodig voor pacht te betalen, zich te kunnen kleden, (bouw)materialen aan te schaffen etc.

Wie van de leefomstandigheden van de brikkebekkers meer wil weten moet het boek "De weg over de grens” van Paul Haimon lezen. Dat is namelijk gebaseerd op de verhalen van brikkebekkers uit Stein en de Maasband (wel naar ons gevoel ietwat gedramatiseerd).

sm3.3

sm3.4
(Foto Streekmuseum Elsloo)

Tot ca. 1650 waren de dorpen relatief welvarend. Daarna treed een sterke teruggang op en in de achttiende eeuw komen (rond 1750) velen door verarming vanwege de vele oorlogen, uitbuiting en bevolkingsgroei in de knel (de “Bokkerijders” kwamen niet uit de lucht vallen). Daarna komen de Franssen, de blijheid omtrent de bevrijding van het juk van adel en kerk gaat echter al snel over. De Fransen hebben veel geld nodig, onder andere voor hun oorlogen.

Ze brengen ook goede dingen maar geen welvaart. Dan volgt de afscheiding van Holland, dan weer terug aan Holland in 1839. Vervolgens volgen tussen 1840 en 1850 misoogsten en sterfte onder het vee (miltvuur) elkaar op. Volgens de overlevering waren de jaren in de periode 1840-1850 de slechtste die onze streken ooit gekend hebben.

sm3.5

Maasschip. Hoogars of Hoogaers. Vrachtschip dat omstreeks 1700 nog in gebruik was. (Afbeelding Streekmuseum Elsloo)

De Maasvaart liep sterk terug door de afscheiding van België, maar ook door het graven van de Zuid Willemsvaart en de teruggang in de economie. En tenslotte werd het laatste stuk gratis weidegebied, de Graetheide,  de mensen ontnomen en in vreemde handen gespeeld (zoals aan de familie Kerens, vandaar knooppunt Kerensheide). Tenslotte diende zich ten gevolge van de import van goedkoop graan uit Amerika en Rusland een grote algemene landbouwcrisis aan en dan spreken we nog maar niet over de grote overstroming van de Maas in 1880-1881.

Een kort verslag van die grote overstroming
Na een dagenlang aanhoudend noodweer steeg op 21 december 1880 het Maaswater zeer snel en trad de Maas buiten haar oevers. In Meers stond de grote dijk onder grote druk en de inwoners vluchten met alles wat ze hadden naar Stein. De volgende dag bereikte het water zelfs de kom van Stein (dat kan men nu door de kanaaldijk zich eigenlijk niet meer voorstellen). Op 23 december brak de dijk in Meers over een breedte van 30 meter (op dezelfde plaats als later in 1926). De enorme waterstroom had tot gevolg dat de Maasband geheel door water omsloten werd. De bewoners waren totaal verrast en konden geen kant meer uit.

Urmond is toen op het nippertje gered doordat in Leuth de dijk brak. Het lukte niet om het gat in de dijk bij Meers te stoppen en de Maas heeft toen maandenlang gewoon midden door Meers gestroomd  (door de Koele). Groot Meers en de Weerd lagen toen op een eiland in de Maas. Op 12 februari 1881 steeg het water opnieuw en vergrootte het gat tot 140 meter. Elsloo kon niets doen, men had geen dubbeltje meer in kas. Elsloo behoorde toen tot de armste dorpen van Limburg. Uiteindelijk zakte het water en kon men de dijk herstellen. Het verdronken vee was ontelbaar en de schade aan huizen en  landerijen enorm. Pas in oktober 1882 was de dijk door de overheid hersteld. Voor het onderhoud van de dijk is toen het waterschap de Groote Meers opgericht. Dit is goed gegaan tot de nieuwjaarsnacht van 1926, toen brak weer de dijk (Zie voor de overstroming van 1926 het boek “Den diek is door” door Wim van Mulken). In januari 1945 konden de inwoners weer opnieuw beginnen. Meers is namelijk op het einde van de oorlog helemaal door de Britten uitgewoond en vernield vanwege de oefeningen om de Rijn over te steken. Tijdens deze oefeningen zijn de inwoners geëvacueerd geweest.

Als je dit allemaal leest, kan men zich afvragen, hoe ze dat allemaal vol hebben kunnen houden.  Waarom ze niet allemaal tegelijk in een boot naar Amerika zijn gestapt of (nog sterker)  tegelijk de Maas in gesprongen ? Men ging gewoon koppig door en zocht naar nieuwe wegen. Vandaar ook onze toevoeging van “stiefköppige” aan “Maaskentjer”  in de titel van deze reeks.

  • Laatste update op .

Deel 2: De stiefköppige Maaskèntjers

De oude postbaan (hoofdweg van Maastricht naar Roermond) de hoofdwegen naar Sittard en de Maasovergangen ingetekend op de stafkaart van 1864.  De Rijksweg over Sittard is dan al aangelegd, het spoor nog niet.

De veerponten
De Maaskantdorpen waren, door hun ligging, onderling en op de dorpen aan de overzijde van de Maas georiënteerd. Voor hen was de grens tot aan WO I, toen de Duitsers bezet België met een onder stroom staande prikkeldraad omgaven slechts
een formaliteit. Voor het leggen van sociale contacten was de Maas in het geheel geen belemmering, dit in tegenstelling tot de uitgestrekte Graetheide. Vanaf Elsloo tot en met Obbicht lagen er voor WO II op de Maas maar liefs zeven overzetveren die allen rendeerden. Van deze veren waren er twee grote veren (Elsloo en Berg) ten behoeve van het verkeer per as tussen België en Duitsland. In het begin van WO II is het veer van Elsloo naar Berg a/d Maas gebracht. In Elsloo is toen een voetveer gebleven tot in de jaren zeventig van de twintigste eeuw. Het is derhalve niet verwonderlijk dat menige Maaskantse stamboom met zijn wortels op beide Maasoevers staat.

Vucht (B) / Foto Guus Peters

Het veer bij Berg in de Maas. Belangrijke schakel in het lokale grensverkeer en toerisme. Foto Guus Peters

Vroeger was de Maas op zondag een trekpleister voor de mensen tot in Beek en Geleen toe. Als uitje fietste of wandelde men met de kinderen naar de Maas in Elsloo en maakte men graag gebruik van het veer om op de andere oever een pint te drinken (en wat te smokkelen). Er waren overigens ook genoeg Maaskanters die de Maas overtrokken en niet alleen op zondag. In de jaren twintig was het bier in België de helft goedkoper dan in Nederland, daarbij mocht men daar zondags muziek maken in cafés, wat hier niet mocht. Dat lokte natuurlijk menige jonge Maaskanter de rivier over.

Aan de andere kant van de Maas zijn de Belgische dorpen het spiegelbeeld van de Nederlandse dorpen. Ingeklemd tussen de Kempen aan de Maas waren ook zij op de Maas en de dorpen aan deze zijde georiënteerd. Ook zijn de mensen in deze dorpen ook door dezelfde historische rampen zoals oorlogen (behalve WO I ), overstromingen en economische crises gehard. Ook aan de Belgische kant wordt de streek “de Maaskant” genoemd. Opgemerkt dat de naam “Maasland” al heel lang in gebruik is voor de hele streek aan weerszijden van de Maas tussen Maastricht en Thorn. Beide Maaskanten vormden feitelijk eeuwenlang een culturele eenheid.

sm2.4

Het voetveer tussen Meers en Geneuth.

De Euregio
Echter door de opsplitsing tussen twee verschillende staten en ontwikkeling van gescheiden mijngebieden gingen beide streken hun eigen weg en groeiden langzaam uit elkaar. Dit was mede een gevolg van het feit dat de staatkundige grenzen niet meer overeen kwamen met de culturele grenzen. Het is echter frappant om te constateren het bloed toch kruipt waar het niet gaan kan. Door het wegvallen van de grenzen hervinden de oude regio’s zich weer en zijn steeds nauwer gaan samenwerken.

Een voorbeeld is ons eigen gebied dat opnieuw steeds meer een geheel gaat vormen met de aangrenzende regio’s in België en Duitsland. Waren ze voorheen in hun eigen land afgelegen grensgebieden, nu vormen ze weer samen de steeds groter en sterker wordende Maas / Rijn regio of te wel de Euregio. Waarin de oude steden Luik, Aken, Maastricht , Tongeren en Hasselt liggen waar tussenin ooit het grenzeloze kernland van de Karolingers lag. Ned. Limburg plukt, gesteund door de sterke Nederlandse economie (waar we blij mee kunnen zijn), daarvan de vruchten. Ook onze Maaskant wordt steeds minder een grensgebied maar een centraal onderdeel van de grote Maas / Rijnregio waarin de regio’s zich elkaar versterken. Net zoals het eeuwenlang tot ca WO 1 het geval was. De geschiedenis herhaalt zich !

sm2.5

De autowegbrug bij Stein over Julianakanaal en Maas. Een zeer belangrijke schakel in het Euregionaal verkeer. Foto Guus Peters

Lag Limburg vroeger op een snijpunt van de grote handelsroutes van oost naar west (Keulen-Vlaanderen) en noord-zuid (via de Maas, Luik met Dordrecht). Nu ligt Limburg weer op het zelfde snijpunt oost-west de autoweg Keulen Antwerpen, de A76 en noord-zuid de autoweg Genua Amsterdam, de A2. . “Bie oos in de hei” op het kruispunt Kerensheide kruisen beide wegen. Ook op dit punt herhaalt de geschiedenis zich.

sm2.6

De grensmaas vereist samenwerking tussen de overheden aan weerszijden van de Maas.    

De jongste ontwikkelingen op toeristisch gebied (fietstoerisme), het slechten van de grenzen waardoor wonen en werken vermengd raken, de komst van de Euro etc. maar zeker ook de wil van de bewoners om opnieuw contact te zoeken en te onderhouden, maken dat de beide Maasstreken weer sterk tot naar elkaar toe groeien. Eeuwenoude banden worden in dit proces hersteld.

Een provincie in Europa
Als provincie van Nederland én als Europese regio heeft Limburg duidelijk een eigen profiel. De sociaal-economische ontwikkelingen die zich hier in de afgelopen decennia hebben voltrokken, brachten tevens een proces van verandering en vernieuwing op gang. Daardoor heeft Limburg de nadelen van een perifere ligging in nationaal verband kunnen omzetten in de voordelen van een gunstige positie ten opzichte van zijn Europese omgeving.
Limburg geldt vandaag als een Europese provincie bij uitstek, het is de hand die Nederland uitstrekt naar Europa. (Bron: Provincie Limburg)

sm2.7

De staatkundige situatie rond 1750. De staatjes en staten staan grotendeels niet in relatie tot de huidige grenzen.

sm2.8

Leuth (B) Foto Guus Peters

Landbouwgronden
De Graetheide was tot de definitieve, turbulente, verdeling in de negentiende eeuw in het bezit van de veertien de heide omringende dorpen. Dit had het gevolg dat men der heide niet zomaar mocht ontginnen. Het te ontginnen areaal diende in gezamenlijk overleg tussen de rechthebbende dorpen bepaald te worden. Al zou men mogen, dan nog kon men niet onbeperkt de heide ontginnen. Men had de heide nodig als weidegebied voor schapen en runderen in verband met de mestproductie. Kunstmest kende men niet en er was een verhouding tussen de beschikbaarheid van dierlijke mest en de oppervlakte land wat men kon bewerken. Wanneer weet men niet precies, maar men vermoed in de veertiende eeuw, dat men de grens tussen de heide en de bouwlanden duidelijk ging afbakenen. Deze grens was de landweer .

Koning Swentibold
De ontwikkeling van de Graetheide zoals we die in aflevering 15 in de serie van “Vreuger tot Noe” hebben beschreven.
Tussen Beek en Born, de Maas en Sittard ligt een vlakte welke het Graetheideplateau wordt genoemd. Deze heide is ooit het Graetbos geweest. Het is dit bos c.q. heide welke, volgens een oude legende, in de negentiende eeuw door Koning Swentibold (of Sanderbout) werd, geschonken aan de omringende dorpen. Elsloo, Beek en Stein behoorden tot deze dorpen. Het gebied werd dus niet in stukken verdeeld maar gemeenschappelijk bezit van de inwoners van de heide omringende dorpen. Aanvankelijk beheerden de op de heide gerechtigde dorpen het gebied in gezamenlijk
overleg. In de loop van de tijd ging men echter over tot het afpalen van afzonderlijke gebieden. Ieder dorp kreeg zo zijn eigen heidegebied en beheerde dat. De heide als geheel bleef echter gemeenschappelijk bezit van alle dorpen. Dat betekende o.a. ook dat men niet zonder overleg met de andere dorpen mocht ontginnen.

De ontginningsfases van de Graetheide bij beek , Elsloo en Stein:

ca. 1000

ca. 1400 tot 1750

ca. 1800

Door de beperkingen op ontginning, bleef tussen de Maas en de heide slechts een relatief smalle strook landbouwgrond ter beschikking. Hierbij moet men ook niet vergeten dat men voor de productie van gewassen veel grotere oppervlaktes nodig had dan nu. In het Maasdal zelf hadden de gronden ook nog te lijden van afspoeling door de Maas.

sm2.13

Afspoeling door de Maas bij de Weerd, Meers. Foto Guus Peters

  • Laatste update op .

Deel 1: De stiefköppige Maaskentjers

  • Afbeeldingen | Bronnen ©: Guus Peters

Guus Peters 2018

Voorwoord van de auteur: Guus Peters    

Ooze Maaskèntj was de titel van een stuk welk wij reeds in 1986 schreven en in een boekje met dezelfde naam door de “Stichting Geschiedkunde de Maaskèntj” uit Stein werd gepubliceerd. Aangezien we de laatste tijd diverse vragen ontvangen van mensen naar de achtergrond van de mensen in de Maaskèntj, hebben we het artikel herschreven en fors uitgebreid onder de titel “de stiefköppige Maaskèntjers”.

Inmiddels is door Streekmuseum Schippersbeurs eind 2009 een boek uitgebracht onder dezelfde titel, geschreven door Harry Strijkers en Guus Peters; dat was binnen een mum van tijd uitverkocht. Maar inmiddels wel gratis in te zien en te downloaden op de website van het Historiehuis van de Maavallei.

+ Lees /download het boek "De Stiefköppige Maaskentjer" ⇢

+ Lees / download overige publicaties op website Historiehuis van de Maasvallei ⇢

Velen die onze dorpen bezoeken of er komen wonen, beginnen hun kennismaking al al met een verkeerde inschatting. Het begint al bij de binnenkomst. Men komt de dorpen binnen via de oostkant (vanaf de autoweg) en vervolgens komt men terecht in nieuwe wijken en moderne dorpscentra. De eerste indruk is dan dat men te maken heeft een verstedelijkt gebied waarin de oude dorpen zijn opgelost, net als bij zoveel dorpen in Nederland is gebeurd. Wat men echter niet direct in de gaten heeft is dat de toegangen aan de oostzijde feitelijk de “achterdeuren” van de dorpen zijn. Ze hebben ook allen een voordeur en die ligt aan de mooie, natuurrijke, historische, naar de Maas gerichte kant. Het zijn allemaal Maasdorpen, dat wil zeggen gebouwd met het front naar de rivier. Vanuit het dal moet men dan ook de dorpen benaderen om de mooie kant te ontdekken.
Vroeger (en helaas soms nog) bestonden er vooroordelen tegen de Maaskèntj. Opgetekend uit de mond van een oudere vrouw uit Amby: “vreuger durfde die van Ambie deese kant (ze bedoelde de Maaskant) neet op te gaon……”

Karakteristieken gemeente Stein
Alle kernen zijn in de zestiger en zeventiger jaren flink gegroeid, zodat de gemeente nu bijna 27.000 inwoners telt. De oppervlakte bedraagt 2.280 hectare. We kunnen dus met recht spreken van een dichtbevolkte gemeente.

Stein ligt op een kruispunt van water en wegen. De gemeente is door op- en afritten verbonden met de autowegen A2 (Amsterdam-Luik) en A76 (Antwerpen-Aken). De A2 is tegelijkertijd de oostgrens van de gemeente, terwijl de A76 de gemeente dwars doorsnijdt.
De westgrens van de gemeente wordt gevormd door de Maas. Deze rivier is tegelijkertijd de grens met België. Parallel aan de Maas loopt het Julianakanaal met een grote overslaghaven voor bulkgoed in de kern Stein.
Opvallend is het tweeledig karakter van de gemeente Stein. De oostgrens met de autowegen en het aangrenzende grote DSM-complex ademt een actief en industrieel karakter uit. Als we van oost naar west gaan, laten we de DSM-complexen in het oosten achter ons en komen uit bij het Maasdal in het westen van de gemeente.
Dit Maasdal, vormt samen met de historische dorpskernen van Elsloo, Stein, Urmond en Berg aan de Maas een fraai natuurgebied met veel rust en recreatieve mogelijkheden. Hier vindt u volop rust om te fietsen en te wandelen in de natuur en te vertoeven aan het water. (bron: Gemeente Stein)

De Maaskant een verstedelijkte, modern gebied, maar toch nog steeds met een eigen karakter.

Wat men in eerste instantie, gezien de verstedelijking, ook niet in de dorpen verwacht is een ongrijpbaar en moeilijk te beschrijven iets, namelijk het eigen karakter van de Maaskant. Ondanks de forse groei heeft zich namelijk de specifieke eeuwenoude dorpscultuur en het dialect zich tot op de dag van vandaag weten te handhaven. Dit niet alleen in de historische kernen, maar verspreid over nagenoeg alle wijken en door alle lagen van de bevolking.

De intentie van deze artikelen is dan ook om buitenstaanders meer inzicht te geven in het karakter en achtergrond van de bewoners van de dorpen in de Maaskant, de Maaskanters dus.

Hoewel het woord Maaskanter mannelijk is, moet men dit in deze artikelen toch lezen als een aanduiding voor zowel de mannen als de vrouwen. Zo vreemd is dat overigens niet. De vrouwen in de Maaskant hebben altijd de broek aangehad en waren al geëmancipeerd, voordat het woord werd uitgevonden. Velen deden en doen in alles niet voor hun mannen onder, ook zij kunnen dus met recht “richtige Maas-kéntjers” worden genoemd. Het is eigenlijk moeilijk te omschrijven want “eine Maaskèntjer seen is namelik ouch ein geveul”. Het heeft heel veel met gevoel te maken. Gevoelens van verbondenheid met elkaar, met het dorp, de rivier en de streek.

Verder zal het u opvallen dat de nadruk in het beschrevene ligt op de dorpen Elsloo, Meers , Stein en Urmond. Minder wordt vermeld over Berg, Nattenhoven en Obbicht. De oorzaak ligt in het feit dat de laatste dorpen buiten ons regulier onderzoeksgebied liggen en wij derhalve hiervan minder materiaal hebben. Alle aanvulling in deze is welkom, ook eventuele kanttekeningen bij of aanvullingen op de tekst. Wij willen zeker niet pretenderen de wijsheid in pacht te hebben en staan altijd open voor aanvullingen en opbouwende kritiek.

Wij vinden het van groot belang dat er een zo helder mogelijk beeld van onze achtergronden en karakter wordt vastgelegd. Bijzonder zouden wij het op prijs stellen als inwoners van “Catsep, Terhage, Aelse, Meas, Maasbèndj, Stein, Wèrmend, Berg, Nattehaove of Obbeeg” zich geroepen voelen deze artikelen vanuit hun “geveul en weite” aan te vullen.

Opgetekende Maaskantse uitspraak: “ Twje dénger höbbe veer noäts gekent: angs en geldj”. (twee dingen hebben we nooit gekend: “angst en geld.)

Het Maasland
De naam Maaskant wordt vaak verward of vereenzelvigd met Maasland. Dit is echter niet hetzelfde! Maasland wordt tegenwoordig vaak gebruikt als alternatief voor de Westelijke Mijnstreek. De naam is rekbaar. Soms rekent men ook hier het Belgische Maasdal toe of zelfs een nog groter gebied. De naam Maasland is een verwijzing naar het vroeg middeleeuwse Maselant (de Maasgouw). Dit was een oud graafschap waar onze streek toe behoorde en waarvan de grenzen nooit zijn vastgesteld. Men vermoedt dat grote delen van Nederlands- en Belgisch Limburg ertoe behoord hebben. Het is echter nooit een streeknaam in onze regio geweest.

De Maaskant / Maaskèntj
Wat wel altijd in de volksmond heeft bestaan is de naam Maaskant. Deze komt waarschijnlijk van een typisch Limburgse zegswijze. Limburgers spreken namelijk niet in termen als ten noorden van, ten oosten van, in de buurt van etc. wanneer men de ligging van een plaats of gebied wil aanduiden maar spreken van “aan de kanten van….” (meestal een hoofdplaats). “ Zo duidt men in het noordelijk deel van Zuid- Limburg de Maasdorpen aan met “aan de kanten van de Maas” kortweg “Maaskant in het dialect Maaskèntj. “aan de kèntje van Sittard haet ut nut gedaon” (in de omgeving van Sittard was er een zwaar onweer) of “dae kump van de kèntje van Mestreech”, die is afkomstig uit de omgeving van Maastricht.
De naam Maaskant is overigens niet uniek voor onze streek. Hij wordt voor diverse streken langs de Maas gebruikt van Eiijden tot Hoek van Holland.Er is echter maar één “ Maaskèntj ”.

Begrenzing van dialectgebied
Globaal bestaat de Maaskant uit de dorpen langs de rivier de Maas vanaf Elsloo
tot en met Roosteren. Onder andere op basis van het dialect kan men de streek onderverdelen in een noordelijk en zuidelijk gedeelte. Het zuidelijk gedeelte loopt van Catsop tot en met Obbicht. (waarbij men Catsop en Obbicht als overgangsgebieden moet beschouwen) Het noordelijk vanaf Obbicht tot en met Roosteren.

Het Limburgsch-Frankisch
Ripuarië.
Het Brabantsch-Frankisch was, zoo zagen we in het vorige hoofdstuk voornamelijk de taal van de afstammelingen der Salische Franken. Het Limburgsch-Frankisch is in hoofdzaken afkomstig van de Ripuarische Franken, die zich tusschen den Nederrijn bij Keulen tot over de Maas hadden gevestigd. Hun taalgroep strekt zich ook nu nog over dezelfde streken ongeveer uit. De dialecten van Duitschland, ten Oosten van Nederlandsch Limburg (van Aken, Keulen, Dusseldorf enz.) waren dus oorspronkelijk aan de dialecten van het tegenwoordige Nederlandsch en Belgisch Limburg zeer na verwant. Meer>>>

De regenboogkleuren van Nederlands taal; Jac. van Ginneken en H.J. Endepols

In het zuidelijk gedeelte van de Maaskant vind men een gelijkluidend dialect, waarbij de uitspraak van de a-klank het meest naar voren springt, deze wordt als – é – uitgesproken. Het bekende rijmpje : “Aan de kèntj van ’t lèndj, steit ein mènjel mit sèndj” illustreert dit. In andere dorpen nog geen drie kilometer uit de Maaskant spreekt men de – a - uit. “Aan de kantj van ut landj stjeit ein mangel mit sandj”. Ook de “r” rolt stevig in de dorpen, doch dat gebeurt ook noordelijker. Verder kennen we hier de sj-klank niet.

't Centraal-Limburgs
De smale struip langs de Maas en róndj Wieërt in 't weste vanne provincie wuuert 't Centraal-Limburgs geneump. Dae naam liek op 't ieëste gezich get gek, met hae is gekaoze ómdet dit gebied same mit e groeat stök vanne Belzje provincie Limburg 't centraal deil is van 't gans Limburgs taalgebied. De Centraal-Limburgse dialekte, beveurbeeldj 't Mestreechs en 't Tongers, höbbe gein sj-klank in wäörd die beginne mit de mitklinkerkómbinatie sp-, st-, sl-, sm-, sn- en zw-: spele ('spelen'), strikke ('breien'), slaope ('slapen'), meh waal - net wie de dialekte mieë ten oeaste van dees dialekte - in wäörd wo de standaardtaal sch- haet: sjoeël ('school'), sjoen ('mooi'), sjolk ('schort'). Oetzónjeringen op deze regel zeen de dialekte van Wieërt en ómgaeving: dao gebroek me die sch- waal. Meer>>>

Het is echter niet alleen het dialect maar zeker ook de mentaliteit, het karakter en de gebruiken wat de Maaskanters onderscheidt van anderen. Men kan zich afvragen hoe deze verschillen in zo’n klein gebied tot stand zijn te verklaren. Het antwoord ligt opgesloten en de gemeenschappelijk sociale en economische ontwikkeling, die anders is dan de dorpen die de Maaskant omringen. Ook de oriëntatie op het Maasdal (beide oevers) speelt hierin een grote rol. Meer>>>

Hierboven: Ferrariskaart
De heide (hier rond 1775) schermde de Maaskant af van de andere dorpen in het huidige Zuid Limburg. Aan de andere kant van de Maas lagen de dorpen tussen de Maas en de Kempen. 
De Graetheide vormde ook als het ware een taalgrens binnen de dialecten. Het Sittards en Beeks b.v. verschillen duidelijk van het Maaskants.

De Graetheide
Men kan het nu moeilijk voorstellen , maar eens vormde de Graetheide één grote vlakte tussen de Maaskant en Sittard, Born en Beek. De zuidgrens (landweer) kwam vanaf Krawinkel en sloot in de buurt van de huidige overweg Beek-Elsloo aan op de westgrens, welke vanaf hier midden door het huidige Elsloo liep om vervolgens de wallen van Stein te volgen. Tussen Stein en Urmond vormde de heide een wig tot aan de Maasdalrand. Ten oosten van Urmond, Berg en Obbicht, volgde de grens ongeveer de Oude Postbaan om achter Obbicht af te buigen naar Guttecoven. Deze grens handhaafde zich tot ver in de achttiende eeuw.

De Graetheide op de Tranchotkaart rond 1800.Met rode stippen is de voormalige landweer en dus de begrenzing van de heide weergegeven. De door Ferraris ingetekende grens is duidelijk te herleiden door de landweren te volgen. Het rood gearceerde gedeelte is in het laatste kwart van de achttiende eeuw ontgonnen (dus nog net voor de Fransen kwamen).
Ter orientatie: de onderste punt ligt bij de huidige spoorwegovergang Beek-Elsloo. (Zie ook Van vreuger tot Noe 14, 15, 16, 17)

  • Laatste update op .